Les 3 - HV1 - dinsdag 17 september 2024

Les 3 - periode 1 - dinsdag 17 september 2024
1 / 27
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Les 3 - periode 1 - dinsdag 17 september 2024

Slide 1 - Slide

Wat leren we vandaag? 

  • We checken de 'Frases claves' van bron E (HW)
  • We herhalen hoe het lidwoord in het Spaans werkt + enkelvoud en meervoud van woorden 
  • We leren de persoonlijke voornaamwoorden & het werkwoord 'ser' (zijn)
  • We leren de getallen van 1 t/m 10

Slide 2 - Slide

Wat betekent ¿'Qué tal?
A
Hoe schrijf je dat?
B
Hoe heet je?
C
Hoe gaat het?
D
Waar woon je?

Slide 3 - Quiz

Als het heel goed met je gaat, kun je zeggen:
A
hablo español
B
muy bien
C
muy mal
D
me llamo

Slide 4 - Quiz

Hoe geef je antwoord op de vraag:
'¿Cómo te llamas?
A
Muy bien
B
Me llamas ...
C
Vivo en Ridderkerk
D
Me llamo ...

Slide 5 - Quiz

Het meervoud van 'la ciudad' is ...
A
los ciudades
B
las ciudades
C
los ciudads
D
las ciudads

Slide 6 - Quiz

Welk lidwoord moet je gebruiken?

.. ciudades (=steden)
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 7 - Quiz

¡Pablo es un amigo fantástico!
Wat is Pablo
A
Een geweldige vader
B
Een geweldige vriendin
C
Een geweldige vriend
D
Een geweldige stad

Slide 8 - Quiz

'Vivo en Ridderkerk'
betekent??
A
Ik kom uit Ridderkerk
B
Kom jij uit Ridderkerk?
C
Ik woon in Ridderkerk
D
Jij woont in Ridderkerk

Slide 9 - Quiz

Vraag en antwoord...
Hoe heet jij?
¿Cómo te llamas?
Hoe gaat het met je?
¿Qué tal?
Tengo ... años
Ik ben ... jaar
Hallo
Hola
Ik ben ....
Soy ...
Ik heet ...
Me llamo ...
Ik woon in ...
Vivo en ...

Slide 10 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
  • Het Spaans kent twee soorten zelfstandige 
naamwoorden: mannelijk en vrouwelijk

el chico
el hermano
el pueblo
el amigo
la chica
la ciudad
la hermana
la piscina

Slide 11 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Woorden eindigend op een -o zijn (bijna) altijd mannelijk
Woorden eindigend op een -a, -ión of -ad zijn (bijna) altijd vrouwelijk

el chico
los chicos
el pueblo
los pueblos
la hermana
las hermanas
la ciudad
las ciudades

Slide 12 - Slide

Van enkelvoud naar meervoud
el chico
los chicos
el pueblo
los pueblos
la piscina
las piscinas
la hermana
las hermanas
de jongen
het dorp
het zwembad
de zus
Na een klinker volgt
een -s

Slide 13 - Slide

Van enkelvoud naar meervoud
el tren
los trenes
el color
los colores
la estación
las estaciones
la ciudad
las ciudades
de trein
de kleur
het station
de stad
Na een medeklinker 
volgt -es

Slide 14 - Slide

Ser betekent 'zijn'
Te gebruiken in de volgende omstandigheden:

  • identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep, afkomst          
  • tijd, datum, dagen en gebeurtenissen
  • bepaald materiaal waarvan iets gemaakt is
  • het aangeven van eigendom

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Les 5 - woensdag 20 september 2023

Slide 17 - Slide

Leren met een dobbelsteen :-)
1
ik
2
jij
3
hij/zij/u
4
wij
5
jullie
6
zij (mv)

Slide 18 - Slide

Ejercicio 24 - 26 (WB blz. 22/23)
  • Bij oefening 24a, b en c probeer je de betekenis te begrijpen
  • Bij oefening 25 schrijf je de juiste werkwoordsvormen van 'ser' in het Spaans in iedere zin
  • Bij oefening 26 combineer je lidwoorden 
       en werkwoorden
timer
12:00

Slide 19 - Slide

Repuestas 24a, b en c
24a:              1. somos = wij zijn (a)                     2. es = hij is (a)
                       3. eres = jij bent (b)                         4. soy = ik ben (a)
24b:              In het Nederlands gebruik je twee woorden, in het
                       Spaans maar eentje ;-)          --> soy = ik ben
24c:              1. ¿Eres alemán?               2. Es profesor
                       3. Soy un chico                  4. ¿De dónde son?

Slide 20 - Slide

Repuestas 25 (WB blz. 22)
1. Soy un chico/una chica.
2. (Él) es pequeño.
3. Sois dos chicos.
4. Lucía es una chica.
5. Ellas son españolas.
6. Somos de Holanda.
7. ¿Tú eres inglés?
8. Usted es holandesa?

Slide 21 - Slide

Respuestas 26 (WB blz. 23)
  1. La chica es española.
  2. Los participantes (=deelnemers) son profesores.
  3. Somos amigos de Pablo.
  4. La piscina es grande.
  5. ¿Cuáles (=wat) son las canciones (=liedjes) preferidas?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

¿Cuántos años tienes?
Hoe oud ben je?
Ik ben ... jaar (oud).
      Tengo ... años

Slide 25 - Slide

Ejercicio 19 (WB blz. 20)
  • Zoek bron H op bladzijde 15 van je TB (gekleurde boek!)
  • Oefening 19b doen we samen (=luisteren)
  • Oefening 19c doen we samen (=spreken)
  • Oefening 19d doe je zelfstandig: 'Vertaal' de getallen in letters naar cijfers

Slide 26 - Slide

Los deberes (en Plenda) - di 24 sept
  • L (leren): het werkwoord 'ser' en alle zes persoonsvormen (bron J - WB blz. 16)
  • L (leren): de getallen van 1 t/m 20
  • L (leren): vertellen hoe oud je bent ;-)

Je krijgt een s.o. voor een cijfer
over deze onderwerpen!

Slide 27 - Slide