Week 6


HUISWERK

1) Nieuw Nederlands online
Cursus meer dan lezen
 § 2 Tekstverbanden en signaalwoorden
Opdracht 1 t/m 8 

2) inleveren schrijfopdracht 

* Filmpje leestekens
* Samenvatting LessonUp
* Zelfstandig werken / huiswerk 
Spelling / Leestekens
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


HUISWERK

1) Nieuw Nederlands online
Cursus meer dan lezen
 § 2 Tekstverbanden en signaalwoorden
Opdracht 1 t/m 8 

2) inleveren schrijfopdracht 

* Filmpje leestekens
* Samenvatting LessonUp
* Zelfstandig werken / huiswerk 
Spelling / Leestekens

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

 Filmpje leestekens 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leestekens
Waarom is het belangrijk om leestekens correct te gebruiken?

Goed gebruik van leestekens
 maakt een tekst eenvoudiger te lezen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

wat doe jij hier in spanje
Sleep de leestekens naar juiste plaats
HOOFD-
LETTER
.
?
!
,
HOOFD-
LETTER

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

kom gauw jeroen zit in de kantine
Sleep de leestekens naar juiste plaats
HOOFD-
LETTER
HOOFD-
LETTER
.
.
?
?
!
!
,
,

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

(Leestekens en spaties)
De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Komma ,
Tussen 2 persoonsvormen: 
Als je gesport hebt, moet je daarna douchen. 
Voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want:
Marij struikelde, doordat haar veter los zat. 
Zet (in het algemeen) geen komma voor en/ of. 
Voor en na een deel van de zin met extra informatie:
Mijn opa, die morgen 60 wordt, geeft zaterdag een feestje. 
Tussen delen van een opsomming (maar niet voor en)
In de kantine worden soep, broodjes, melk en fruit verkocht. 



Slide 9 - Slide

This item has no instructions

In welke zin is de komma goed gebruikt?
A
Ik ben blij, met mijn cijfer ik had, ook goed geleerd.
B
Ik ben blij met mijn cijfer ik, had ook goed geleerd
C
Ik ben blij, met mijn cijfer ik had ook goed geleerd.
D
Ik ben blij met mijn cijfer, ik had ook goed geleerd.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Deze leestekens gaan we extra oefenen:

  • Dubbele punt:


  • Dubbele aanhalingstekens:                          

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Dubbele punt :
Voor een aangekondigde opsomming:
Dit heb je nodig voor het recept: melk, bloem, eieren en boter.
Voor de directe rede of een citaat:
Nathan zei: 'Ik had dat niet verwacht.'
Als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:
Frits wil graag een fatbike: hij moet 10 kilometer fietsen naar school. 


  1. Mijn lievelingsdieren zijn: Honden, katten en beren.
  2. Ik heb een nieuwtje: Ik ga op vakantie naar Texel!

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens '  ' 
Bij directe rede of een citaat:
'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.
Let op: bij indirecte rede gebruik je geen aanhalingstekens:
Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had. 
Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis: 
Het woord 'onmiddellijk' is een berucht dicteewoord. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Extra uitleg aanhalingstekens
  • De punt, het uitroepteken of het vraagteken valt binnen de aanhalingstekens.


  • Bij gedachten zet je geen aanhalingstekens.




Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Heb je ook zo'n lieve opa? "zei Piet."
B
"Heb je ook zo'n lieve opa?", zei Piet.
C
"Heb je ook" zo'n lieve opa? zei Piet.
D
"Heb je ook zo'n lieve opa? zei Piet."

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
"Mijn lievelingseten" is lasagne, zegt mama.
B
Mijn lievelingseten is lasagne, "zegt mama."
C
"Mijn lievelingseten is lasagne, zegt mama".
D
"Mijn lievelingseten is lasagne", zegt mama.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Jayden zei: Ik lust "geen koffie."
B
"Jayden zei: Ik lust geen koffie."
C
Jayden zei: "Ik lust geen koffie."
D
"Jayden zei:" Ik lust geen koffie.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Planning di 8 okt: 
De kracht van herhaling 
Herhaling aanhalingstekens
Formuleren: trappen van vergelijking 
Zelfstandig werken / huiswerk 



Slide 18 - Slide

This item has no instructions

De kracht van herhaling 

Slide 19 - Slide

Kort kennismakingsspel dmv vragen en bespreken teamafspraken. 
Heb je nog moeite met de aanhalingstekens?
Ja
Nee

Slide 20 - Poll

This item has no instructions

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
'Wil je ook een koekje bij de thee'?, vroeg oma aan Liz.
B
'Wil je ook een koekje bij de thee?, vroeg oma aan Liz.'
C
'Wil je ook een koekje bij de thee, vroeg oma' aan Liz.
D
'Wil je ook een koekje bij de thee?', vroeg oma aan Liz.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie,' zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions


In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
'Ik zei het toch...', 'zuchtte Elias.' 'Je moet niet zo gemeen doen.'
B
Ik zei het toch..., zuchtte Elias. 'Je moet niet zo gemeen doen.'
C
Ik zei het toch..., zuchtte Elias. Je moet niet zo gemeen doen.
D
'Ik zei het toch...', zuchtte Elias. 'Je moet niet zo gemeen doen.'

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
Zij vroeg: 'Wat zie ik daar voor moois?'
B
'Zij vroeg': Wat zie ik daar voor moois?
C
'Zij vroeg: Wat zie ik daar voor moois?'
D
Zij vroeg: 'Wat zie ik daar voor moois'?

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions


In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
Roos antwoordde: 'Ik vind de creatieve vakken juist het leukst'!
B
Roos antwoordde: 'Ik vind de creatieve vakken juist het leukst!'
C
'Roos antwoordde: Ik vind de creatieve vakken juist het leukst!'
D
'Roos antwoordde': 'Ik vind de creatieve vakken juist het leukst!'

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt? [1]
A
'De meester vroeg: Wil je dat nooit meer doen?'
B
De meester vroeg: 'Wil je dat nooit meer doen'?
C
De meester vroeg: 'Wil je dat nooit meer doen?'
D
De meester vroeg: Wil je dat nooit meer doen?

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions


In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
'Oeh, dat is spannend, zei mijn zusje. Ik durf niet meer.'
B
'Oeh, dat is spannend', zei mijn zusje. Ik durf niet meer.
C
Oeh, dat is spannend, zei mijn zusje. 'Ik durf niet meer.'
D
'Oeh, dat is spannend', zei mijn zusje. 'Ik durf niet meer.'

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions


In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
'Anna mopperde: Ik weet zeker dat het klopt!'
B
Anna mopperde: 'Ik weet zeker dat het klopt!'
C
Anna mopperde: 'Ik weet zeker dat het klopt'!
D
'Anna mopperde': Ik weet zeker dat het klopt!

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions


In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
A
'Hé Achmed'!, riep Sem. 'Alles goed'?
B
'Hé Achmed!, riep Sem. Alles goed?'
C
'Hé Achmed!', riep Sem. 'Alles goed?'
D
Hé Achmed!, riep Sem. 'Alles goed?'

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Planning di 8 okt: 
De kracht van herhaling 
Herhaling aanhalingstekens
Formuleren: trappen van vergelijking 
Zelfstandig werken / huiswerk 



Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking 

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Trappen van vergelijking
Doel: snappen en kunnen toepassen van de trappen van vergelijking 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Vergelijking als of dan
DOEL: Weten wanneer je een vergelijking maakt met de woorden als en dan

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

stellende trap
vergrotende trap
overtreffende trap
groot
groter
grootst
duur
duurder
duurst
fijn
fijner
fijnst
dom
dommer
domst
Trappen van vergelijking

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Trappen van vergelijking
Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
Groot
Groter
Grootst

Slide 35 - Drag question

This item has no instructions

Als - dan
Een vergelijking maak je met de woorden als en dan

Bij de eerste trap gebruik je als. Als hoort bij hetzelfde.

Kevin is net zo groot als Jordi.
Kevin is even klein als Jordi.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Als - dan
Bij de tweede trap gebruik je dan:

Jordi is groter dan Danny.
Danny is kleiner dan Kevin.

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Als - dan
Bij de derde trap heb je als en dan niet nodig:

Rodney is het grootst.
Danny is het kleinst.

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Kies als of dan
1. Mijn broertje is twee jaar jonger                  ik.
2. Daarom krijg ik meer zakgeld                   hij.
3. Hij krijgt dus minder zakgeld                    ik.
4. Ik kan van mijn zakgeld meer spullen kopen                    hij.
5. Hij zeurt vaker om geld                     ik.
6. Hij is wel even lang                       ik.
7. En hij is net zo goed in gamen                    ik.
dan
als
als
als
als
dan
dan
dan
dan
dan
dan

Slide 39 - Drag question

This item has no instructions

Zelfstandig werken/huiswerk 
Nieuw Nederlands online
KLASCODE 82036
Cursus 6 formuleren 
Paragraaf 2 - trappen van vergelijking 
Opdracht 1 t/ m 7

Slide 40 - Slide

This item has no instructions