This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Welke structuur wordt aangegeven met nummer 1?
A
De nierschors
B
Het niermerg
C
Het nierbekken
D
De nierpoort
Slide 1 - Quiz
In de buikholte bevinden de nieren zich ....................................
A
binnen het buikblies
B
achter het buikvlies
C
voor het buikvlies
Slide 2 - Quiz
De rechter nier ligt ................. de lever
A
voor
B
achter
C
in het midden van
D
aan de buitenkant van
Slide 3 - Quiz
De linker nier ligt ................................ de milt
A
voor
B
achter
C
aan de binnenkant van
D
aan de buitenkant van
Slide 4 - Quiz
De rechter nier ligt doorgaans ........................ de linker n nier
A
lager dan
B
even hoog als
C
hoger dan
Slide 5 - Quiz
De binnenste laag van de nier wordt ...................................... genoemd
A
het niermerg
B
het nierbekken
C
de nierkelk
D
de nierpoort
Slide 6 - Quiz
De buitenste laag van de nier wordt ...................................... van de nier genoemd
A
het niermerg
B
de nierschors
C
het nierkapsel
D
het niervlies
Slide 7 - Quiz
De nieren zijn verbonden met de urineblaas door de ....................
A
urineleiders
B
urinebuis
Slide 8 - Quiz
Het uiteinde van elke nierpiramide wordt de ........................... genoemd
A
hilus
B
nefron
C
nierpapil
Slide 9 - Quiz
De urineleider van elke nier is direct verbonden met ..........................
A
de nierschors
B
het niermerg
C
het nierbekken
Slide 10 - Quiz
De afbeelding toont een dwarsdoorsnede van de buik. Vraag; welke nummer geeft de nier aan?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4
Slide 11 - Quiz
De urinewegen zijn betrokken bij het maken en uitscheiden van urine. Welke nummer geeft de urineleider aan?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4
Slide 12 - Quiz
De urinewegen zijn betrokken bij het maken en uitscheiden van urine. Welke nummer geeft de blaas aan?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4
Slide 13 - Quiz
De urinewegen zijn betrokken bij het maken en uitscheiden van urine. Welke nummer geeft de urinebuis aan?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4
Slide 14 - Quiz
De nierslagader (arteria renalis) is een aftakking van .....................
A
ingewandslagader
B
lichaamsslagader
C
leverslagader
D
miltslagader
Slide 15 - Quiz
...............toont de nierslagader
A
Nummer 1
B
Nummer 2
C
Nummer 3
D
Nummer 4
Slide 16 - Quiz
Een deel van het bloed, uitgedrukt in hartminuutvolume, gaat naar de nieren. Hoeveel proces van het hartminuutvolume gaat ongeveer naar de nieren?
A
5%
B
15%
C
20%
D
35%
Slide 17 - Quiz
Wat is de functie van de nieren?
A
Aanmaak van bloedplaatjes
B
Aanmaak van hormonen
C
Aanmaak van witte bloedcellen
D
Opnemen van stoffen
Slide 18 - Quiz
De nieren zijn verantwoordelijk voor de opname en uitscheiding van zouten. Bij een lage bloeddruk zullen ....................... zouten worden heropgenomen in het bloed
A
minder
B
meer
Slide 19 - Quiz
Het urinestelsel heeft verschillende functies. Wat is één van de functies van het urinestelsel?