This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Past Simple
in bevestigende zinnen
Slide 1 - Slide
Geef voorbeelden van woorden waaraan je kunt zien dat een zin in de verleden tijd staat. Doe dit in het Engels.
Slide 2 - Mind map
Wat doe je met een regelmatig werkwoord als je het in de verleden tijd wil zetten? Geef voorbeelden.
Slide 3 - Open question
Verleden tijd
De past simple noemen we in het Nederlands de verleden tijd. Deze gebruiken we om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.
Je zet een werkwoord in de verleden tijd door er -ed achter te zetten.
Slide 4 - Slide
Zoek de juiste verledentijdsvorm bij het juiste werkwoord:
did
went
had
thought
do
go
have
think
Slide 5 - Drag question
Irregular verbs
Naast regelmatige werkwoorden, heb je ook onregelmatige werkwoorden. Deze noem je in het Engels irregularverbs. Zij heten zo, omdat ze niet gevormd worden volgens een vaste regel. Deze moet je gewoon leren!
Slide 6 - Slide
Bijna alle werkwoorden hebben maar één verledentijdsvorm. Alleen "to be" heeft er twee. Welke?
Slide 7 - Open question
Koppel de juiste vorm van "to be" aan onderstaande personen:
was
were
I
you
John
she
we
they
Slide 8 - Drag question
Vul nu zelf steeds de past simple in.
Slide 9 - Slide
Joan ... (clean) her room yesterday.
Slide 10 - Open question
We ... (study) very hard for our English test.
Slide 11 - Open question
We ... (go) to the supermarket to get some milk.
Slide 12 - Open question
Last week Stacey ... (take) the bus to Amsterdam to visit her aunt.
Slide 13 - Open question
Heb je hier extra oefening bij nodig? Kijk dan op de bekende websites in classroom. Zorg ook dat je onregelmatige werkwoorden goed kent.
Slide 14 - Slide
Zo goed ken ik de regels van de past simple en kan ik ze ook toepassen: