dialecten

Taalproject Dialect
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Taalproject Dialect

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Opdracht voor donderdag 20 april

Verzamel 3 dialectwoorden die je niet vaak meer hoort en waar de betekenis moeilijk van te achterhalen is.


kleug
kielf
pluut

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Donderdag 20 april

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Goedemorgen!

Welkom bij het taalproject Dialect.

Na dit project:
-weet je wat dialect, standaardtaal en een accent is;
-kun je een onderzoekje doen naar verschillende dialectwoorden;
-kun je een mooie poster van je onderzoekje maken.
Klaarleggen:

etui
schrift
laptop

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Video

Bekijk de video.
dialectwoorden

Slide 6 - Mind map

Iedereen stuurt de verzamelde woorden (huiswerk) in het woordweb.
Kies 3 woorden waarvan je de betekenis denkt te weten (niet die van jezelf) en 3 woorden waarvan je geen idee hebt wat ze zouden betekenen.
Je hebt 6 woorden opgeschreven.
Schrijf de betekenis erachter als je die weet.
Heb je geen idee? Overleg dan met je buurman of buurvrouw.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Woorden waarvan we de betekenis niet weten:

Slide 8 - Slide

inventariseer de woorden die de leerlingen niet weten. Schrijf ze op het bord. Zijn er leerlingen die het wel weten? Dan mogen de woorden weer van het bord af. Waarschijnlijk blijven er wel onbekende woorden over. Dat is prima.
Dialect
Standaardtaal
Accent

Slide 9 - Slide

Laat de leerlingen in tweetallen nadenken over deze drie begrippen. Wat denken ze dat de betekenis is? Welke kenmerken horen bij iedere variant? Kunnen ze voorbeelden geven? Vul na het overleggen samen zoveel mogelijk kenmerken in.
Dialect

* heeft eigen klanken, woordenschat en grammaticaregels;
* vanzelf ontstaan;
* niet erkend als rijkstaal;
* men kan het slordig vinden klinken, heeft minder aanzien;
* gebonden aan een regio/streek.
Standaardtaal

* als norm erkende taal;
* is bruikbaar in alle belangrijke sectoren van het openbare leven (overheid, onderwijs, media);
* verbindende taal van een land.
Accent

* uitspraakvariant van een taal;
* je kunt dus Nederlands met een Limburgs accent spreken, maar ook Limburgs met een Nederlands accent.

Slide 10 - Slide

Laat de leerlingen in tweetallen nadenken over deze drie begrippen. Wat denken ze dat de betekenis is? Welke kenmerken horen bij iedere variant? Kunnen ze voorbeelden geven? Vul na het overleggen samen zoveel mogelijk kenmerken in.
Standaardtaal of dialect?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Standaardtaal of dialect?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Video

This item has no instructions

Standaardtaal of dialect?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Standaardtaal of dialect?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Standaardtaal of dialect?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Bekijk het volgende fragment.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

Waarom denk je dat het belangrijk is dat er een standaartaal is?

Slide 23 - Slide

Belang benadrukken:
- elkaar goed kunnen begrijpen;
- geen onduidelijkheid over andere woorden, betekenissen e.d.;
- documentatie is voor iedereen hetzelfde en begrijpelijk.
Dialect spreken, is weer iets heel anders dan dialect schrijven. 

En is dialect begrijpen dan ook lastiger als je het alleen leest? 

Maak de opdracht op het werkblad.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

timer
10:00

Slide 25 - Slide

Na een minuut of 10 lees je de woorden voor. Is de uitspraak nog van invloed op het begrip van het woord? De leerlingen maken opdracht a af.
Werkblad 
bespreken

Slide 26 - Slide

Geef ook de betekenissen van de woorden als de leerlingen die nog niet gevonden hebben.

Belangrijk is dat leerlingen uit gaan leggen hoe ze de betekenis (denken te) hebben achterhaald. Afgeleid van een deel van het woord bijvoorbeeld. Of misschien eigen kennis.

aek = azijn
kleug = iets leuks om te doen
boeksnavel = navel
rosdook = paardendeken
pluut = een groot zakmes
kielf = hond
'n haffel = een hand vol
Opdracht - onderzoek

1. Kies een Nederlands woord.
2. Ga op zoek naar zoveel mogelijk dialectwoorden voor dit Nederlandse woord. Je kunt je klasgenoten om advies vragen. Je mag ook je ouders, familie of bekenden vragen, docenten etc.

Bijvoorbeeld: hond = kielf = hundje = hônd = hûn = dogge = hondj = honk = huundje = hunneke = fiks = joekel = keffer

3. Maak er een mooie poster van op A3! 
Denk bijvoorbeeld aan een woordspin, handletteren, versieren etc.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Beoordeling

Onvoldoende:
-minder dan 10 dialectwoorden;
-slordig gewerkt;
-geen versiering;
-rommelige uitstraling;
-lay-out is onoverzichtelijk.

Voldoende:
-tussen de 10 en 20 dialectwoorden;
-versiering is aanwezig;
-overzichtelijke uitstraling

 
Goed: 
-meer dan 20 dialectwoorden; 
-heel netjes gewerkt;
-uitstekende versieringen.
-duidelijke, overzichtelijke lay-out.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Beoordeling

Maak groepjes van 4.
Leg de posters op tafel.
Plak onder iedere poster een post-it.
Bekijk alle posters kritisch. Schrijf daarna jouw beoordeling op de post-it: 
O (onvoldoende) V (voldoende) of G (goed)

O = 0 punten extra bij je volgende toets voor Nederlands.
V = 0.5 punt extra
G = 1 punt extra

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Grammatica: lidwoorden
Lidwoorden staan voor het zelfstandig naamwoord. Er zijn drie lidwoorden:
  • de
  • het ('t)
  • een ('n)


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Hoe kan je het lidwoord vaststellen? 

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Video

This item has no instructions

Opdracht
Geef van elke zin de lidwoord(en) aan .

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Er zwom een vis op de maan
A
de
B
het
C
een

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Hij had het niet naar zijn zin
A
de
B
het
C
een

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De vis kon niet tegen de kou
A
de
B
het
C
een

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Een thermometer wees de temperatuur aan.
A
de
B
het
C
een

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

De oude man liep naar een kiosk.
A
de
B
het
C
een

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Daar kocht hij een krant en een
rolletje drop.
A
de
B
het
C
een

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

' Een dropje gaat er best in,' dacht hij.
A
de
B
het
C
een

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

De zanger verzorgde een
mooie uitvoering.
A
de
B
het
C
een

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

De wielrenner reed door het
mulle zand.
A
de
B
het
C
een

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Dat was een oefening voor
de grote wedstrijd.
A
de
B
het
C
een

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

De fiets was nog heel.
A
de
B
het
C
een

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Het brandje werd door de brandweer geblust.
A
de
B
het
C
een

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Een jongen had de oude
kranten aangestoken.
A
de
B
het
C
een

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

De agenten kwamen hem op
het spoor.
A
de
B
het
C
een

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Hij moest een week de cel in.
A
de
B
het
C
een

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions