Unité 4

Dépasser ses limites
Unité 4
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Dépasser ses limites
Unité 4

Slide 1 - Diapositive

Menu du jour - Jeudi 27 février décembre


- Planning TW2
      
- Vocabulaire et parler

- Les devoirs et inzage SO
Na deze les:
Weet je hoe je je kan voorbereiden of de volgende toetsweek.
Je kunt zeggenn of je het ergens mee eens bent of niet in het Frans.
 

Slide 2 - Diapositive

Toetsstof
Wat moet je kennen? (=weten)
vocabulaire thématique: U1-2-3-4 App1 boek A p38+81+127 + boek B p36 (alles FN-NF).
vocabulaire U4 (boek B) App2-4-6-7-8-9 p36 t/m p40 (alleen FN).
Grammaire U4 (boek B): het bijwoord (Gram I App5 p38)
Herhaal de vraagstelling en de vraagwoorden.

Wat moet je ermee kunnen?
Het juiste woord in een zin in het Frans plaatsen. (ex.Choisis le bon mot).
Een tekst over het aangaan van uitdagingen begrijpen en vragen hierover kunnen beantwoorden. 
Een bijwoord kunnen vormen en herkennen in een zin.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

P.27

Slide 5 - Diapositive

Au travail
1. Ensemble: Écouter le dialoge 3 + exercice 19

2. Faire exercices:  20 + 21 

3.  Finir le Lesson-up Unité 4 + Inzage SO

Slide 6 - Diapositive

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 7 - Quiz

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 8 - Quiz

Maak van "terrible" een bijwoord.
A
terrible
B
terribles
C
terriblement
D
terriblemant

Slide 9 - Quiz

Maak van absolu een bijwoord
A
absolument
B
absoluement
C
absolutement

Slide 10 - Quiz

Sleep de woorden naar de goede plek!
goed
slecht
beter
mal
bon
mieux
meilleur
bien
mauvais

Slide 11 - Question de remorquage

Bijwoord van:
mauvais
A
mauvaisement
B
mauvaisment
C
maul
D
mal

Slide 12 - Quiz

Bijwoord van:
meillleur
A
meilleurement
B
bon
C
meilleures
D
mieux

Slide 13 - Quiz

le tir à l'arc
l'accrobranche
le sport de combat
la natation

Slide 14 - Question de remorquage

Vertaal: Dat is niets voor mij
A
Vous avez raison.
B
Tu es d'accord.
C
Ce n'est pas mon truc.
D
Je n'en peux plus.

Slide 15 - Quiz


Maak de zin ontkennend:
Charles aime le foot.

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal naar het Nederlands: Tu es d'accord avec moi?
A
Ben je het met mij eens?
B
Ik ben het eens met jou.
C
Ben je akkoord?
D
Zijn jullie het met mij eens?

Slide 17 - Quiz

aider
connaître
réféchir
lire
il faut
j'avais
helpen
lezen
je moet
kennen
ik had
nadenken

Slide 18 - Question de remorquage

Menu du jour - Lundi 3 mars


- Lire 
      
- Vocabulaire et écrire

- Les devoirs et inzage SO
Na deze les:
Weet je hoe je je kan voorbereiden of de volgende toetsweek. 
Je kunt een tekst over sporthelden begrijpen in het Frans. 

Slide 19 - Diapositive



Dictée

Slide 20 - Diapositive

P. 33

Slide 21 - Diapositive

Au travail: P33/34
Faire exercices: 26, 27 (woordenboek online) + 28

Klaar? Lesson-up afmaken + leren toetsweek

Slide 22 - Diapositive

Waar heeft Alain zijn jeugd doorgebracht? Zoek de plek op google en plak hier een foto van het dorp.

Slide 23 - Question ouverte

P33 :Waar heeft Alain last van sinds zijn ongeluk?

Slide 24 - Question ouverte

In welk jaar heeft Alain de Eiffeltoren beklommen?

Slide 25 - Question ouverte

Waar is Stéphanie opgegroeid? Zoek een foto van het dorp en voeg hem toe aan je antwoord.

Slide 26 - Question ouverte

Op welke plekken heeft Stéphanie allemaal geklommen? en met wie deed ze dat?

Slide 27 - Question ouverte

Wat raad Stéphanie aan? (son conseil)

Slide 28 - Question ouverte

en face de
à cause de
je serai
le désert
le sable
la neige
seulement
le quartier
tout
j'irai
de sneeuw
alles
het zand
ik zal zijn
de woestijn
vanwege
tegenover
de wijk
ik zal hebben
slechts

Slide 29 - Question de remorquage

Hoe zeg je: leiden
A
souffrir
B
mener
C
marquer
D
siffler

Slide 30 - Quiz

Combineer de vragen en de reacties. 
Les vacances au sport d'hiver
Tu es en vacances ici?
Où est ton hôtel ?
Comment tu le trouves ?
Le petit-déjeuner est très bon.
La chambre est trop petite.
Il est en face de la patinoire.
C'est à côté des pistes de ski.
C'est pas mal.
Je suis à l'hôtel "Étoile des neiges''
Il y a une grande piscine, c'est génial !
Je suis au camping "Les belles pistes"
Il est derrière la station de ski.

Slide 31 - Question de remorquage


Ja, dat is nodig.
A
Non, ce n'est pas obligatoire.
B
Oui, c'est obligatoire.
C
Oui, c'est nécessaire.

Slide 32 - Quiz

grandir
A
groter worden
B
groeien
C
kleiner worden
D
krimpen

Slide 33 - Quiz

parcourir
A
oversteken
B
passeren
C
volbrengen
D
doorkruisen

Slide 34 - Quiz

assiste
rencontre
enfance
sauf
remplir
prépare
1. Il ............... à un concert de Stromae.
2. On peut gagner une ................. avec Stromae.
3. Il a passé son ............ à Paris, jusqu'à l'âge de 15 ans.
4. Il a de bonnes notes au lycée ......... en maths et en anglais.
5. On va ................ le questionnaire.
6. Maintenant Shy'm ................... un nouvel album et une tournée.

Slide 35 - Question de remorquage

3. Il savait que c'était nécessaire de bien........... avec du bon matériel.
A
se préparer
B
abandonner
C
grimper
D
souffrir

Slide 36 - Quiz

hoe
wie
wanneer
waar
quand
qui
comment

Slide 37 - Question de remorquage

Regarder
Le mariage
La nourriture
L'oiseau
Mignon(ne)
Le poisson
Intelligent(e)
La fête
La tortue
malade

Slide 38 - Question de remorquage

Slide 39 - Diapositive