havo 4 module 4

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Module 4 

Hoofdstuk 1 + 2 en 3.1 oefenvragen

Welke obligatie geeft een hogere rente? (A of B)
Waarom? (C of D)

1. Bedrijfsobligatie
2. Staatsobligatie
3. Er zit meer risico aan
4. Maakt meer winst

Waarvoor staat het woord extern in negatief extern effect.

1. Dat de overheid dit effect moet oplossen
2. De het een effect van buitenaf is
3. Dat het effect niet in de prijs is meegenomen
4. Dat het een slechte invloed heeft op de maatschappij

Waaraan moet een collectief goed voldoen:

1. Er mag geen winst gemaakt worden
2. Het gebruik van de een gaat niet ten koste van de ander
3. Het moet betaald worden van belasting
4. Iedereen moet er tegelijk gebruik van kunnen maken

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je?

1. Reële loonsverhoging (Koopkracht)
2. Prijscompensatie

Als de rente stijgt dan:

1. Stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
2. Stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
3. Stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
4. Stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.

De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement

1. Juist
2. Onjuist

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?

1. Bij inflatie
2. Bij deflatie
3. Bij een inflatie van 0%

Als de algemene prijs van tijd hoger is dan de individuele prijs van tijd zal de consument sparen:

1. Juist
2. Onjuist

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?

1. Bij inflatie
2. Bij deflatie
3. Bij een inflatie van 0%

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld.

1. Juist
2. Onjuist

Het inkomen van Marco stijgt in 2020 met 2,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,8% t.o.v. het basisjaar. Bereken zijn reële rendement

Bereken de reële verandering in % van Marco zijn koopkracht.

1. +1,2%
2. -1,2%
3. +0,8%
4. -0,8%

Een CAO is een afspraak tussen werkgevers en werknemers en hierin staat: (Meerdere antwoorden mogelijk)

1. Je arbeidsomstandigheden
2. Vakantiedagen
3. Loon
4. Werktijden

Jaar	2013	2014	2015	2016
PRIJS	€2,64	€2,75	€2,51	€2,78
INDC.		100

Wat is het indexcijfer van 2016?

1. 98,9
2. 101,1
3. 98
4. 101

Waarvoor staat het wegingsfactor bij het CPI?

Wat wordt er bedoelt met dat het CPI een gewogen getal is.

Wat is een voorraad grootheid?

1. Hoeveel geld je nu bezit
2. Hoeveel belasting de overheid dit jaar ontvangt
3. Hoeveel leerlingen er vandaag zijn
4. Belasitingsaanslag over 2022