M4 H1 Rendement

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

M4 H1 Rendement

Programma

§ 1.4 Rendement

Groepsopdracht een huis kopen met een hypothecaire lening

Afsluiting: wat heb je geleerd? 

Lesdoelen

• Je kunt het rendement op een investering berekenen
• Je kunt het verschil tussen nominaal en reëel rendement uitleggen

Indexcijfers

Indexcijfer = verhoudingsgetal, is geen percentage

Je kan de procentuele verandering er wel van afleiden.

Indexcijfer 140 => 40 % toename t.o.v. basisjaar (100)

Indexcijfer 95 => 5 % afname t.o.v. basisjaar (100)

Wat is wat? Wat is CPI? Wat is inflatie?

Rendement

Rendement

• Nominaal rendement: opbrengst (als %) zonder rekening te houden met inflatie
• Reëel rendement: opbrengst (als %) na correctie voor inflatie

Rendement

€ 2000,- op je spaarrekening, 3% rente per jaar, inflatie 2%.

Wat is het nominale rendement dat jaar?

Wat is het reële rendement dat jaar?

Rendement

€ 2000,- op je spaarrekening, 3% rente per jaar, inflatie 2%.

Wat is het nominale rendement dat jaar? 

• 0,03 x 2000 = € 60. 
• 60 : 2000 x 100% = 3%

Rendement

€ 2000,- op je spaarrekening, 3% rente per jaar, inflatie 2%.

Wat is het reële rendement dat jaar? 

• 0,03 x 2000 = € 60. 
• 2060 is eind van het jaar waard: 2060 : 1,02 = 2019,61
• Reële rendement: 19,61 : 2000 x 100% = 0,98 %

Rendement

Reëel rendement kan je ook berekenen met indexcijfers:

Rendement

€ 2000,- op je spaarrekening, 3% rente per jaar, inflatie 2%.

• Indexcijfer nominale spaarwaarde?
• CPI?
• Indexcijfer reële spaarwaarde?

Rendement

€ 2000,- op je spaarrekening, 3% rente per jaar, inflatie 2%.

• Indexcijfer nominale spaarwaarde = 103
• CPI = 102
• Indexcijfer reële spaarwaarde = 103 : 102 x 100 = 100,98
• Reële rendement = 100,98 - 100 = 0,98 %

Opdracht

Wat zie je?

Wat denk je?

Wat vraag je je af?

Wat zie je?

Wat denk je?

Wat vraag je je af?

Lesdoelen

• Je kunt het rendement op een investering berekenen
• Je kunt het verschil tussen nominaal en reëel rendement uitleggen

Huiswerk

Bestudeer § 1.4 

Maak de opgaven 23 t/m 28. Begrijp opdracht 27 goed.