Week 20 (6) 2024 klas 3 K3 Unterwegs Modalverben TT en VT

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Guten Tag

Wie geht es euch?

• jas uit, pet/muts/capuchon af
• oortjes uit
  
• mobiel in de wandtas
  
• laptop/boek/schrift/pen op tafel

Was machen wir heute?

• Grammatik: Modalverben (Präsen (=TT)  und  Präteritum (=VT))

Lernziele für heute:

• Je kunt uitleggen wat Modalverben zijn
• Je kent de 2 regels voor het vervoegen van Modalverben in de tegenwoordige tijd en kunt deze toepassen in een zin
• Je kent de  regels voor het vervoegen van Modalverben in de verleden tijd en kunt deze toepassen in een zin.

aber zuerst...

Hören und sehen

www.zdf.de

Beispiele

Du musst jetzt Hausaufgaben machen.

Du kannst jetzt Hausaufgaben machen.

Du willst jetzt Hausaufgaben machen.

Du sollst jetzt Hausafgaben machen.

Du darfst jetzt Hausaufgaben machen.

Du magst jetzt Hausaufgaben machen.

Wat zijn Modalverben?

 Dit zijn hulpwerkwoorden die in een zin een extra lading aan een ander werkwoord geven.

Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?

In het Duits zijn dit de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Konjugation von Modalverben im Präsens

	müssen	können	wollen	sollen	dürfen	mögen
ich	m u ss	k a nn	w i ll	soll	d a rf	m a g
du	m u ss t	k a nn st	w i ll st	soll st	d a rf st	m a g st
er/sie/es	m u ss	k a nn	w i ll	soll	d a rf	m a g
wir	müssen	können	wollen	sollen	dürfen	mögen
ihr	müss t	könn t	woll t	soll t	dürf t	mög t
sie	müssen	können	wollen	sollen	dürfen	mögen
Sie	müssen	können	wollen	sollen	dürfen	mögen

Er zijn 2 kenmerken!

1: de klank (klinker) verandert in het enkelvoud (= ich, du en er/sie/es) (behalve bij sollen!)

2: de ich- en de er/sie/es- vorm zijn gelijk en krijgen GEEN uitgang!

Er zijn 2 kenmerken!

1: de Umlaut verdwijnt!

2: er komt een  t- achter de stam bij alle vormen!

LET OP: de -g- bij mochten verandert i.v.m. de uitspraak in -ch-!!

Konjugation von Modalverben im Präsens

	müssen	können	wollen	sollen	dürfen	mögen
ich	m u ss te	k o nn t e	w o ll t e	soll t e	d u rf te	m o ch te
du	m u ss t est	k o nn t est	w o ll t es t	soll t est	d u rf t e st	m o ch st
er/sie/es	m u ss te	k o nn t e	w o ll t e	soll t e	d u rf te	m o ch te
wir	m u ss t en	konn t en	woll t en	sollten	durf t en	mo ch ten
ihr	m u ss t et	konn t et	woll t et	soll t et	durf t et	mo ch t et
sie	m u ss t en	konn t en	woll t en	soll t en	durf t en	mo ch t en
Sie	m u ss t en	konn t en	woll t en	soll t en	durf t en	mo ch t en

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?    Mache Aufgabe 16, 17,  18, 19, 20, 21

              Das sind auch die Hausaufgaben! 

Wie?    selbständig, am Computer

Hilfe?   die Grammatik auf Seite 107, 109  und 148-150

Zeit?      20 Minuten
Fertig?  üben mit den Modalverben mittels   

                Oscarromerotalen Aufgaben: 7-42 , 7-44, 7-45

uitleg:

Aufgabe 18:  kies de  vorm van het modale werkwoord die past in de zin

Aufgabe 19: Zet de juiste  vorm van het modale werkwoord in de zin (verleden tijd!)

Aufgabe 20: vertaal de woordcombinaties die tussen haakjes staan naar het Duits. Je moet dus de juiste vervoeging van het modale werkwoord toepassen!

Aufgabe 21: vertaal de vormen van 'willen' in de verleden tijd. Je kunt deze halen uit de mail van Marvin aan Pia

Aufgabe 22: Vul de juiste vorm van het modale werkwoord in de tegenwoordige tijd in.

Aufgabe 23: Vul de juiste vorm van het modale werkwoord in de verleden tijd in.

Hausaufgaben:

Machen: Aufgabe 18, 19, 20, 21, 22, 23  (Seiten 107 - 109)

Heb ik de leerdoelen behaald?

• kan ik uitleggen wat Modalverben zijn?
• ken ik de 2 regels voor het vervoegen van Modalverben in de tegenwoordige tijd en kan ik  deze toepassen in een zin?
• ken ik  de regels voor het vervoegen van Modalverben in de verleden tijd en kan ik  deze toepassen in een zin?

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)

Danke für eure Aufmerksamkeit.

Bis nächstes Mal!

Guten Tag

Wie geht es euch?

Was machen wir heute?

• Hören und sehen
• Wortschatz üben

Unterwegs Kapitel 3

Wie bist du am liebsten unterwegs? 

Mit einem Skilift oder einem Heißluftballon? 

Oder mit dem ICE (InterCityExpress)? 

Und wie kommst du zur Schule? 

Nimmst du das Fahrrad, gehst du zu Fuß?

Welche Verkehrsmittel kennst du schon?

00:19

Was ist ein Zug?

1. vliegtuig
2. trein
3. tram
4. fiets

00:44

Was ist das Ziel (het eindpunt)?

1. Berlin
2. Hamburg
3. Bremen
4. Brandenburg

02:05

Voordat hij op het vliegtuig kan stappen moet hij eerst met de ......

1. Auto
2. Bus
3. S-Bahn

02:51

Wie oft fährt der Zug von München nach Berlin am Tag?

1. drei Mal
2. ein Mal
3. fünf Mal

03:47

Was ist ein Flughafen?

1. metrostation
2. bushalte
3. vliegveld

04:40

Wie lange ist sie unterwegs von München bis Berlin?

1. 4 Stunden
2. 3 Stunden
3. 5 Stunden

05:47

Wie lange dauert der Flug von München nach Berlin?

1. 5 Minuten
2. 60 Minuten
3. drei Stunden

06:44

Was ist ein "Bahnhof"?

1. metro
2. weg
3. station

07:52

Was bedeutet das Wort "WLAN" auf Niederländisch?

1. mobieltje
2. wifi

09:22

Wo kauft Olschai seine Buskarte?

1. über eine App
2. im TXL Bus
3. am Automaten
4. es ist gratis

11:19

Wer war schneller in Berlin am Alexanderplatz?

1. Clair mit dem Zug
2. Olschai im Flugzeug

11:30

Wer hatte die billigste Reise?

1. Claire
2. Olschai

11:42

Welches Verkehrsmittel ist umweltfreundlicher?

1. der Zug
2. das Flugzeug

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?    Wortschatz lernen: Slim Stampen H3

Wie?     selbständig, am Computer

Hilfe?    keine

Zeit?      10 Minuten
Fertig? dann ist die Stunde vorbei!

Guten Tag

Wie geht es euch?

• jas uit, pet/muts/capuchon af
• oortjes uit
  
• mobiel in de wandtas
  
• laptop/boek/schrift/pen op tafel

Was machen wir heute?

• Wir werden lesen

Lernziele:

• Je begrijpt wat leesstrategieën zijn;
• Je kunt oriënterend lezen;
• je kunt vragen bij een tekst beantwoorden..

aber zuerst...

Hören und sehen

www.zdf.de

intensief en extensief lezen

extensief: lezen voor ons plezier; je leest niet om alles woord voor woord te begrijpen...

intensief: Je leest om een tekst inhoudelijk te begrijpen 

Orienterend lezen

hier begin je ALTIJD mee!!

- vertaal de titel

- bekijk de plaatjes en het onderschrift

- vertaal de tussenkopjes

- kijk naar opvallende dingen in de tekst (kaders, dikgedrukte/schuingedrukte woorden, getallen

-kijk naar wat voor soort tekst het is

- bedenk wat je al van het onderwerp weet

twee extensieve leesstrategieën:

skimmen :

bij skimmen kijk je kort (maximaal een minuut) naar een tekst of alinea en haalt de belangrijkste informatie eruit. Daarna vertel je wat je gelezen hebt.

scannen: 

bij scannen ga je op zoek naar specifieke informatie n.a.v. een vraag (jaartal, naam, definitie). Je gaat vervolgens die vragen beantwoorden

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?     Aufgabe 13 auf Seiten 102/103

Wie?     wir fangen zusammen an; ihr macht weiter

Hilfe?    Ik bin da

Zeit?      30 Minuten
Fertig?  Slim Stampen woorden Kapitel 3

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?     Machen: Aufgabe 13  (Seite 102-104)

Wie?      selbstständig, im Buch

Hilfe?    ein Wörterbuch

Zeit?       25 Minuten
Fertig?  Lerne die Wörter auf Seite 128

Wir besprechen die Antworte zusammen!

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)

Lernziele:

Je weet welke stappen je moet zetten om op een goed manier vragen bij een tekst te kunnen beantwoorden

Danke für eure Aufmerksamkeit.

Bis nächste Woche!