Ontleden woordsoorten

Woordsoorten
Je leert over woordsoorten.
timer
15:00
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten
Je leert over woordsoorten.
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Woordsoortbenoeming
Bij woordsoortbenoeming geef je ieder woord uit een zin een naam.
De namen die je misschien al kent zijn:

Slide 2 - Diapositive

lidwoorden (lw)
zelfstandige naamwoorden (zn)
bijvoeglijke naamwoorden (bn)
voorzetsels( vz)
werkwoorden (ww)
persoonlijk voornaamwoord (pvn)
bezittelijk voornaamwoord (bvn)
telwoorden

Slide 3 - Diapositive

Welke woordsoorten kan je al herkennen in een zin?

Slide 4 - Question ouverte

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt wat er is gebeurd, wat iemand of iets is.



Slide 5 - Diapositive

wat zijn de drie lidwoorden?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 7 - Question ouverte

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel
Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.

voorbeeld: De groene appel. "Groene" zegt iets over "de appel" en is dus een bijvoeglijk naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord schrijf je vaak met -en.

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsel (vz)
- kastwoorden (plaats)



- feestwoorden (tijd)

Slide 10 - Diapositive


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord

Slide 11 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 12 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord

Slide 13 - Quiz

Welke lidwoorden zijn er in het Nederlands?

Slide 14 - Question ouverte


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 15 - Quiz

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn).
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 16 - Question ouverte


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Zelfstandig werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 17 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 18 - Question ouverte


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
In klas 2m4  zitten alleen maar leuke leerlingen.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 20 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 21 - Question ouverte

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 22 - Question ouverte

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

Slide 23 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud
onderwerp
ander zinsdeel
1e persoon
ik
me/mij
2e persoon
je/jij
je/jij
u
3e persoon
hij
hem
ze/zij
ze/haar
het
het
Meervoud
onderwerp
ander zinsdeel
1e persoon
wij
ons
2e persoon
jullie
jullie
u
u
3e persoon
ze/zij
ze/hen/hun

Slide 24 - Diapositive

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

Slide 25 - Diapositive

bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?


mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn

Slide 26 - Diapositive

Telwoorden
Een telwoord (tw) geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Er zijn twee soorten telwoorden.

  • Een hoofdtelwoord (htw)

  • Een rangtelwoord (rtw)

Slide 27 - Diapositive

hoofdtelwoorden
hoofdtelwoorden,
Een hoofdtelwoord (htw): geeft een hoeveelheid aan.
Ik heb … (drie, honderdtwintig, veel) pennen in mijn etui.

Slide 28 - Diapositive

rangtelwoord
Een rangtelwoord (rtw): geeft een volgorde aan.
Een rangtelwoord eindigt altijd op -de of -ste.
Ik zit op de … (zesde, twintigste, middelste) rij in de klas.

Slide 29 - Diapositive

Zelfstandig aan de slag!
- Maak van blz 114: Grammatica 2.7

- opdracht 1, 4, 5, 6, 7, 8

Klaar?
Kijk de opdrachten na (zie de bijlage in Magister bij het vijfde uur)
TIP: GEBRUIK DEZE PRESENTATIE BIJ HET MAKEN VAN DEZE OPDRACHTEN

Slide 30 - Diapositive

Woordsoorten: Hoe zat het ook alweer?
Pak voor je blz 117 uit je boek

Slide 31 - Diapositive

Woordsoortbenoeming
  • ww
  • lw
  • znw
  • bnw
  • vz 
  • pvn
  • bvn
  • hoofdtelwooren/rangtelwoorden

Slide 32 - Diapositive

Zelfstandig / hulpwerkwoord
Nieuw deze les bij woordsoortbenoeming

Slide 33 - Diapositive


 zelfstandig werkwoord

 Ik loop naar school
Ik fiets naar de winkel
Wij schaatsen op het ijs
De man huilt om zijn vrouw



Zelfstandig werkwoord

Slide 34 - Diapositive

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
  • Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis: 
je kunt het (meestal) uitbeelden. 
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 

Lieke zwemt elke zaterdag.



Slide 35 - Diapositive

zelfstandig werkwoord

Slide 36 - Diapositive

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Slide 37 - Diapositive

Het hulpwerkwoord (hww)

Trucjes:

Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.


Slide 38 - Diapositive

pv /  hulpwerkwoord

ben
hebt
wordt
heeft
had
is
word 
Heb moeten
zelfstandig werkwoord

veranderd
uitgekozen
gehersenspoeld
bedacht
gepakt
geweest
gereden
aangeven

Slide 39 - Diapositive

hulpwerkwoord

Slide 40 - Diapositive

Hulpwerkwoord in de zin? Dan is het zelfstandig werkwoord altijd:
- het hele werkwoord
- het voltooid deelwoord

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Vidéo

Doen:

Maken opdracht 9t/m 12 en opdracht 14.
(blz 118)
Dit is huiswerk voor aanstaande donderdag


Slide 43 - Diapositive

Deze les: samen het huiswerk nakijken (opdracht 9t/m 12 en 14 vanaf blz 117)
- Daarna: Extra oefenen met woordsoorten, zie link!

Slide 44 - Diapositive

Check leerdoel(en)
Mevrouw Berendsen is erg tevreden over 1. de les. Vandaag 2. zagen jullie haar nog een keer. Jullie volgden een 3. andere les. Deze 4. les ging niet over woordsoorten, maar wel 5. over andere belangrijke stof.

Slide 45 - Diapositive