Quizz over diabetes mellitus, osteoporose en schildklier

Quizz behandeling hormoonziekten
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Quizz behandeling hormoonziekten

Slide 1 - Diapositive

Insuline
Glucagon
Zorgt voor opname bloedglucose in de cellen van het lichaam
Verlaagd de bloedsuikerspiegel
verhoogd de bloedsuikerspiegel
stimuleert omzetting glucose naar glycogeen (lever) 
Stimuleert omzetting glycogeen naar glucose (lever) 
blokkeert aanmaak van insuline
zet vet en eiwitten om in glucose

Slide 2 - Question de remorquage

Bloedsuiker gaat omhoog
Bloedsuiker gaat omlaag
Lever
Alvleesklier
Suiker gaat de cellen in
Productie glucagon
Productie insuline

Slide 3 - Question de remorquage

Hoeveelheid suiker in het bloed
Hormoon dat ervoor zorgt dat glucose wordt omgezet in glycogeen
Ziekte door problemen bij de productie van en/of reactie op insuline
Belangrijkste suiker in het bloed
Hormoon dat glycogeen wordt omgezet in glucose
glucosegehalte
insuline
diabetes
glucose
glucagon

Slide 4 - Question de remorquage

Bij een hyperglycemie is de bloed glucosewaarde
A
Verhoogd
B
Verlaagd

Slide 5 - Quiz

Hoe kun je een hypoglykemie behandelen?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
Client laten eten
B
glucagon geven per injectie
C
Insuline per injectie geven
D
infuus aanleggen met glucose oplossing

Slide 6 - Quiz

Een patient met diabetes type 1 heeft bij een feestje veel gegeten, en vooral gesnoept van de toetjes. Zij moet nu het aantal eenheden Insuline wat zij gaat spuiten aanpassen. Meer of minder insuline?

A
meer insuline
B
minder insuline

Slide 7 - Quiz

Een patient met diabetes type 1 is naar het strand gegaan met vrienden. Hij heeft daar strandvolleybal gespeeld. Een lichamelijke inspanning die hij niet gewend is. Hij moet nu het aantal eenheden Insuline wat hij gaat spuiten aanpassen. Meer of minder eenheden?
A
meer insuline
B
minder insuline

Slide 8 - Quiz

Waarom moet je minder insuline spuiten?

En wat moet je nog meer doen?

Slide 9 - Question ouverte

Een patient met IDDM is ziek en heeft koorts. Zij heeft geen trek en wil niet eten.
vraag 1: wat betekent IDDM?

Slide 10 - Question ouverte

Dezelfde patient met IDDM is ziek en heeft koorts. Zij heeft geen trek en wil niet eten. Ga je nu de voorgeschreven hoeveelheid insuline geven of niet?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

dezelfde patient met IDDM met koorts en niet eten:
Wat ga je wel doen nu?

Slide 12 - Question ouverte

Een patient heeft diabetes type 2 en is ernstig ziek. Zij lijkt langzaam in de terminale fase te raken. Ga je nog insuline geven of niet?
Bedenk voor jezelf ook waarom..

A
nee
B
ja

Slide 13 - Quiz

Hoe lang duurt het voordat iemand met een diabetische hyperglycemisch coma, irreversibele schade oploopt of zelfs overlijdt?

A
2-4 uur
B
8-10 uur
C
ongeveer 24 uur
D
3 dagen

Slide 14 - Quiz

laatste vraag over diabetes
Dat was de laatste vraag over diabetes. 
Zorg dat je het goed snapt, zodat je je patiënt goed kunt helpen. 
Want maak je fouten, dan kun je een diabetes patiënt erg schaden ook. Dat is natuurlijk niet de bedoeling
Hierna volgen nog wat vragen over osteoporose en schildklierproblemen

Slide 15 - Diapositive

Welke van onderstaande symptomen past bij een HYPERthyreoidie?
A
snelle hartslagfrequentie
B
trage hartslagfrequentie
C
aankomen in gewicht
D
kouwelijk

Slide 16 - Quiz

Welke uitspraak(en) past(en) bij een HYPOthyreoidie?
A
Kan komen door jodium tekort in voeding
B
patienten voelen zich depressief
C
patienten voelen zich opgejaagd
D
Je kunt dit oplossen door operatie

Slide 17 - Quiz

Als je een hypothyreoidie hebt, kun je thyreomimetica slikken, ofwel schildklierhormonen.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Als je een hypothyreoidie hebt, krijg je soms een slok radioactief jodium om het op te lossen
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Als je bij een hyperthyreoidie de schildklier verwijderd is het hele probleem opgelost
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Als je schildklierhormoon slikt ivm een tekort, heb je dezelfde dag nog een goede bloedspiegel en zijn de klachten voorbij.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Als je schildklierhormoon slikt ivm een tekort duurt het ongeveer 6 weken tot de bloedspiegel stabiel is en je bloed kan prikken EN de klachten beoordelen
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Als je thyreostatica slikt, dan remt dit de vorming van schildklierhormoon.
Je gebruikt dit dus als je schildklier....
A
te snel werkt
B
te traag werkt.

Slide 23 - Quiz

Een zorgvrager heeft een hyperthyreoidie en gaat medicatie gebruiken. Dat is pas na 6 weken of langer stabiel. In de tussentijd kunnen mensen beta blokker gebruiken tegen de hartkloppingen.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Een zorgvrager heeft Osteoporose en gaat bisfosfonaten gebruiken. Hoe werken deze?
A
ze stimuleren de opbouw van je bot
B
ze remmen de afbraak van bot.

Slide 25 - Quiz

Een zorgvrager heeft Osteoporose en gaat bisfosfonaten gebruiken. Daarnaast moet hij nog medicatie gebruiken. Welke medicatie is dat?
A
vitamine B en natrium
B
Vitamine C en ijzer
C
Vitamine D en calcium
D
Vitamine A en eiwitten

Slide 26 - Quiz

Als je optimale medicatie gebruikt tegen Osteoporose, dan kun je hier helemaal van genezen.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

Wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van bisfosfonaten?
A
hoofdpijn en duizeligheid
B
spierzwakte en pijn
C
maag-darmklachten
D
jeuk aan de huid

Slide 28 - Quiz

Casus 
Mw Groen heeft Osteoporose
Zij komt voor een Aclasta infuus op de afdeling Kort verblijf
Maak een infuus voor haar klaar. Dosering 5 mg, toegediend als één initiële infusie in een ader . In ten minste 15 minuten inlaten lopen opgelost in 100 ml Nacl 0,9 %.

 

Slide 29 - Diapositive

Vragen
Hoe wordt Oseoporose vastgesteld?
Wat is Osteopenie?
Wat is de werkzame stof in een Aclasta infuus
Wat is de werking en hoe lang werkt het?
Welk orgaan regelt het Calciumgehalte in het bloed?



Slide 30 - Diapositive