13.4 Regeling glucoseconcentratie kl/ll

13.4 Regeling glucoseconcentratie
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

13.4 Regeling glucoseconcentratie

Slide 1 - Diapositive

Deze lessonup
- 13.4 Regeling glucoseconcentratie
- Oefeningen

Slide 2 - Diapositive

Leerdoel 12.4
  • Je leert hoe de regeling van het glucosegehalte in je bloed verloopt.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Bloedsuikerspiegel
Insuline: wordt afgegeven door de bètacellen bij een hoge bloedsuikerspiegel. Bevordert opname van glucose in cellen. Spieren en lever nemen glucose op en vormen glycogeen. Bloedsuikerspiegel daalt

Glucagon: wordt afgegeven door de alphacellen bij een lage bloedsuikerspiegel. Lever zet glycogeen om in glucose. Bloedsuikerspiegel stijgt

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Insuline: opname glucose cellen
1. insuline bindt aan receptoren
2. In cel hechten fosfaatgroepen aan receptor
3. cascade can reacties
4. blaasjes met glucosepoortjes versmelten met celmembraan
5. Glucosemoleculen stromen de cel in.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Adrenaline
Adrenaline: stresshormoon, wordt aangemaakt door de bijnieren (die BINAS 89A).

Zorgt voor extra afbraak glycogeen door de lever: extra glucose beschikbaar in het bloed voor vechten of vluchten.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Lien

Welke namen kun je bij hormoon 1 schrijven?
A
insuline
B
glucagon
C
glycogeen
D
adrenaline

Slide 12 - Quiz

Hoe veranderen de hormoonconcentraties van insuline en glucagon in het bloed na een maaltijd?

Slide 13 - Question ouverte

Wat gebeurt er met de osmotische waarde van cellen wanneer zij glucose zouden opslaan in plaats van glycogeen?

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Vidéo

Lees blz. 172 diabetes

Slide 16 - Diapositive

Eén van de symptomen van suikerziekte kan zijn dat de patiënten veel plassen. Hoe komt dit? Gebruik in je antwoord de termen 'osmotische waarde van de urine' en 'osmotische waarde van het bloed'.

Slide 17 - Question ouverte

Aan de slag:
- Maken 13.4 


Slide 18 - Diapositive