Nauwkeurig formuleren HV4 Hoofdstuk 12 KERN

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Waarom is deze zin niet nauwkeurig?
Schiet op jongens!

Slide 5 - Question ouverte

En deze zin?
Dit is een foto van Jim.

Slide 6 - Question ouverte

De lezer stelt zichzelf altijd de "5 w-vragen en de h-vraag". Wat wordt daarmee bedoeld?

Slide 7 - Question ouverte

Onnauwkeurige teksten
Teksten waarin (expres) niet duidelijk antwoord wordt gegeven om de 5w en de 5-vragen, noem je onnauwkeurig. Politici laten vaak in het midden wie, wat, waar, wanneer en hoe gaat doen. 
Vage teksten zijn niet goed voor de geloofwaardigheid. 

Slide 8 - Diapositive

Het gebruik van "lege woorden"
"Lege woorden" hebben geen specifieke, concrete betekenis. Denk aan woorden als: vaak, ergens, zaak, element, factor, gebeuren, plaatsvinden etc. 
Een tekst met veel lege woorden is een vage tekst. 

Slide 9 - Diapositive

Sommige woorden hebben twee betekenissen. Je noemt ze homoniemen. Pad, bank en arm bijvoorbeeld. Welke homoniemen ken jij?

Slide 10 - Question ouverte

Dubbelzinnige woorden
Het spreekt vanzelf dat woorden met een dubbele betekenis soms verwarrend kunnen zijn.
Kijk maar:
  • Er staat een bank op de hoek van de straat.
  • De juf heeft het hondje voor hem afgemaakt.  

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Ingebouwde beperking
Uitdrukkingen als "over het algemeen", "soms" en "meestal" geven aan dat de zin niet altijd geldig is, maar dat er beperkingen zijn.
Bijvoorbeeld: 
  • Linda eet in het algemeen graag Chinees (wanneer niet?)
  • Het event werd mede mogelijk gemaakt door Vopak (door wie nog meer dan?)

Slide 13 - Diapositive

Onduidelijk verwijzen
Onduidelijk verwijzen kan tot dubbelzinnigheid en dus vaagheid leiden.
Bijvoorbeeld:
  • Minister Grapperhaus keek naar zijn woordvoerder. Hij antwoordde dat de feiten nog niet bekend waren (wie antwoordde?). 

Slide 14 - Diapositive

Dubbelzinnigheden
  • De gevangene luisterde geboeid naar de rechter.
  • Kuipstoeltjes in de Arena.
  • "Hier klopt iets niet", zei de cardioloog.
  • Ook een konijn kan wel eens het haasje zijn.
  • Buschauffeur zat achter het stuur. 
  • Meertaligen krijgen later last van Alzheimer. 




Slide 15 - Diapositive

Bedenk een zin die dubbelzinnig is, door een verkeerd of niet geplaatst leesteken.

Slide 16 - Question ouverte

Bijvoorbeeld
Vaders moeten gebruikmaken van de herenkleedkamers en niet van de dames. 

Slide 17 - Diapositive

Huiswerk voor morgen
Schrijf een betoog van 400-500 woorden over het hertalen van (oude) Nederlandse literaire werken. Vind je dat iets goeds? Onder sommige voorwaarden, of altijd? Waarom (niet)?
Voor de les inleveren via ELO-opdrachten. 
Niet op tijd ingeleverd? Extra werk bij volgende schrijfopdracht (voor cijfer). 

Slide 18 - Diapositive