Les 1 Voorbereiden op Instructies & procedures lezen

Welkom bij Nederlands
Doelen bij de les: Instructie geven - lezen

Oude kennis ophalen:
- werkwoordspelling t.t/v.t, mening & feit + een verslag schrijven
Nieuwe kennis: 
- je weet de kenmerken van instructie; 
- je herkent de opbouw van een 
   instructieve tekst;
- je kent de bijbehorende signaalwoorden.

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands
Doelen bij de les: Instructie geven - lezen

Oude kennis ophalen:
- werkwoordspelling t.t/v.t, mening & feit + een verslag schrijven
Nieuwe kennis: 
- je weet de kenmerken van instructie; 
- je herkent de opbouw van een 
   instructieve tekst;
- je kent de bijbehorende signaalwoorden.

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
De bus ----- om acht uur weg.
A
rijd
B
rijdt

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
De leraar ----- dat geen goed voorbeeld.
A
vind
B
vindt

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
De bus ----- om tien uur in Goes.
A
arriveert
B
arriveerd

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
Marieke --- zich in haar kamer.
A
verkleed
B
verkleedt

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
Julia ----- snel vanwege haar lichte huid.
A
verbrand
B
verbrandt

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

TEGENWOORDIGE TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
Je ----- hoe laat de groep naar bed gaat.
A
raad
B
raadt

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

VERLEDEN TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
De chirurg ----- hem meteen.
A
opererde
B
opereerde
C
geopererde
D
geopereerde

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

VERLEDEN TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
Hij ----- door het huis op krukken.
A
strompelte
B
strompelde
C
gestrompelte
D
gestrompelde

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

VERLEDEN TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
De chirurg ----- hem om te stoppen met voetballen.
A
adviseerte
B
adviserte
C
adviseerde
D
adviserde

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

VERLEDEN TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
Het jeugdteam ----- hij vol enthousiasme.
A
coachen
B
coachde
C
coachte
D
coacht

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

VERLEDEN TIJD
Kies de juiste persoonsvorm
De pupillen----- dat seizoen veel doelpunten.
A
scorde
B
scoorde
C
scorte
D
scoorte

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

feit/mening en argument

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Feit

Slide 14 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

MENING!
MENING!
MENING!

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mening

Slide 16 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Veel dunne mensen hebben mijns inziens een eetprobleem.
In het reglement staat: 'Ben je te laat, meld je dan bij de conciërge.'
Merijn leest nooit de boeken die zijn moeder uit de bibliotheek haalt.
Mark had precies een half uur nodig om zijn haar in model te brengen.
Ali vindt dat Gouda een grote stad is.
feit
feit
feit
mening
mening

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat past waar? Feit of mening?
Feit
Mening
Feit
Mening
Feit
Mening

Slide 18 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Argument

Slide 19 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Staat hier een feit, mening of argument?

......., omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat weet je nog over
een verslag schrijven?

Slide 22 - Carte mentale

Wat weet je al? Wat heb je al bij Maria gehoord? Wat is belangrijk bij het schrijven van een verslag?
De vis

Slide 23 - Diapositive

De vis: de titel in de bovenste vin. Verdeling in kop, lijf en staart.
Wat schrijf je in de inleiding?
A
De inhoud van het verslag
B
De titel
C
Waar het verslag over gaat

Slide 24 - Quiz

Wat is het beste antwoord?
Wat schrijf je in de kern?
A
De inhoud van je verslag
B
Een herhaling van de inleiding
C
Wat de lezer kan verwachten

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat schrijf je in het slot?
A
Nieuwe informatie geven
B
Kort samenvatten
C
Vertellen wat de lezer kan verwachten

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Instructie

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar denk je aan als je het onderwerp van deze les: 'instructie geven' hoort?

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Tekstopbouw instructieve tekst
  • Stapsgewijs weergegeven informatie;
  • Stappen in een vaste, chronologische volgorde;
  • Signaalwoorden die de stappen inleiden zoals ‘ten eerste’, ‘ten tweede’, ‘daarna’, ‘vervolgens’, ‘tenslotte’.


Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 30 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke kenmerken heb jij zojuist gezien bij de instructies?

Slide 31 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

s

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar begint de instructie altijd mee?
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Doewoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is er heel belangrijk bij een instructie?
A
de uitleg
B
de volgorde
C
dat het goed Nederlands is

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het doel van de schrijver die een instructie maakt?
A
informeren
B
instrueren
C
mening geven

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je weet nu meer over:
Instructie geven - lezen

- welke tekstdoelen er zijn;
- de kenmerken van instructie; 
- de opbouw van een instructieve tekst;
- de bijbehorende signaalwoorden;



Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oefenen met instructies lezen.
Dus: Als het leesdoel instrueren is, wil de schrijver dat de lezer aan de hand van instructies laten weten hoe hij iets moet doen of gebruiken.

Zelf aan de slag! 
Nu Nederlands 3.2 Instructieve teksten.

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions