Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Op het voorblad staat geldbedragen afronden op 2 decimalen. Een goed voorbeeld is:
A
€4,25
B
4,35
C
€4,3
D
€4,-
Slide 5 - Quiz
Op het voorblad staat getallen afronden op 1 decimaal. Een goed voorbeeld is:
A
4
B
4,3
C
4,32
D
4,431
Slide 6 - Quiz
Wat is de formule om omzet te berekenen
A
a x b
B
p + q
C
p x q
D
p : q
Slide 7 - Quiz
Hoe schrijf je het getal 3 miljard?
A
3.000.000.000
B
300.000.000.0
C
30000000000
D
3.000.000
Slide 8 - Quiz
Op een vraag met p x q komt een antwoord van 30.000.000
A
Zijn dit kilo's vuilnis
B
Zijn dit auto's
C
Zijn dit appels
D
Zijn dit euro's
Slide 9 - Quiz
Als we iets berekenen doen we dit dat in:
A
Euro's
B
Euro centen
Slide 10 - Quiz
Stel ik heb 5 geiten. Deze produceren precies 500 liter melk per maand. Door q-koorts moeten andere bedrijf dicht. Ik niet. Hoeveel melk gaan mijn geiten nu produceren?
A
minder dan 500 liter
B
meer dan 500 liter
C
precies 500 liter
Slide 11 - Quiz
Stel ik heb 5 geiten. Deze produceren precies 500 liter melk per maand. Door q-koorts moeten andere bedrijf dicht. Ik niet. Wat gebeurd er met de prijs?
A
p gaat omhoog
B
p gaat omlaag
C
p blijft gelijk
Slide 12 - Quiz
Stel ik heb 5 geiten. Deze produceren precies 500 liter melk per maand. Door q-koorts moeten andere bedrijf dicht. Ik niet. de prijs gaat omhoog. Wat gebeurd er met het consumenten surplus?
A
Gaat omhoog
B
Gaat omlaag
C
Blijft hetzelfde
Slide 13 - Quiz
Door q-koorts zijn mensen bang om geitenmelk te kopen. Wat gebeurd er dan?
A
De prijs wordt duurder
B
De prijs blijft hetzelfde?
C
De hoeveelheid geproduceerde melk daalt.
D
Er wordt nog steeds evenveel geitenmelk gedronken
Slide 14 - Quiz
Bij opdracht 3 Maximale winst heb je bij:
A
MO < MK
B
MO = MK
C
MO > MK
D
p x q
Slide 15 - Quiz
De totale winst bereken je:
A
TO - TK
B
p x q
C
Alle opbrengsten bij elkaar optellen
D
Alle kosten bij elkaar optellen
Slide 16 - Quiz
In de vraag staat bereken de toename van de winst na uitbreiding van productie. eerst maakte hij 40 producten nu 44
A
Ik bereken de winst van 40 producten
B
Ik bereken de winst van 4 producten
C
Ik bereken de winst van 44 producten
D
Ik bereken de winst van 48 peroducten
Slide 17 - Quiz
In de vraag staat hoeveel bedraagt totale winst na uitbereiding van productie. Eerst maakte hij 40 producten nu 44
A
Ik bereken de winst van 40 producten
B
Ik bereken de winst van 4 producten
C
Ik bereken de winst van 44 producten
D
je vult gewoon niets in
Slide 18 - Quiz
Opdracht 4: Als de evenwichtsprijs is €40,00 als ik deze invul bij Qa of QV komt daar 30 miljoen uit
A
Dit zijn Euro's
B
Dit zijn aantal stuks
C
Dit zijn een aantal appels
D
je vult gewoon niets in
Slide 19 - Quiz
Hoe bereken je de omzet?
A
p x q
B
p + q
C
p - q
D
TO - TK
Slide 20 - Quiz
Opdracht 5: omzet bereken je met
A
p x q
B
p + q
C
p - q
D
Ik heb het al een paar keer gedaan vandaag maar nu weet ik echt niet wat ik moet doen.
Slide 21 - Quiz
Bedrijf a heeft een omzet van 24.000 Bedrijf b heeft een omzet van 48.000 wat is het markaandeel van bedrijf b
A
24.000
B
48.000
C
48.000 : 72.000 x 100
D
Ik heb geen idee hoe ik omzet moet berekenen
Slide 22 - Quiz
de % verandering van prijs en hoeveelheid bereken je met
A
(nieuw - oud) : oud x 100
B
(oud - nieuw) : nieuw x 100
C
p x q
D
Ik vul gewoon niets in
Slide 23 - Quiz
prijs inelastisch betekend
A
p stijgt veel
q daalt minder
B
p stijgt minder
q daalt meer
C
p stijgt veel
q daalt veel
D
geen idee
Slide 24 - Quiz
Eerst verkocht ik 5 producten voor € 10 per stuk. Nu verkoop ik 3 producten voor € 20 per stuk.
A
Ik verkoop minder producten dus minder winst
B
mijn omzet daalt
C
Ik zegt eerst dat iets inelastisch is en nu elastisch