wk21 werkwoordspelling 1

Werkwoordspelling
werkwoordsvormen en persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
werkwoordsvormen en persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Herhaling: werkwoordsoorten
  • Herhaling: persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Oefenen
  • Herhaling: persoonsvorm verleden tijd
  • Oefenen
  • Huiswerk
  • Controlevraag

Slide 2 - Diapositive

Voorbeelden infinitief

Slide 3 - Carte mentale

Voorbeelden voltooid deelwoord

Slide 4 - Carte mentale

Welk woord is een voltooid deelwoord?
A
besteldt
B
bestelt
C
besteld

Slide 5 - Quiz

voltooid deelwoord - persoonsvorm
A: besteldt --> dit woord bestaat niet - uitleg
B: bestelt --> dit woord is een pv - uitleg
C: besteld --> correct - oefenen: opdracht 12 (blz. 14-15) + nakijken

Slide 6 - Diapositive

voltooid deelwoord - persoonsvorm
Verwar de persoonsvorm niet met het voltooid deelwoord

  • Bij het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden gebruik je ‘t ex-kofschip

Hij veroudert - Hij is verouderd
Zij  belooft - Zij heeft dat beloofd
Jan herkent - Jan wordt herkend


Slide 7 - Diapositive

voltooid deelwoord - persoonsvorm
Verwar de persoonsvorm niet met het voltooid deelwoord

  • Bij het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden gebruik je ‘t ex-kofschip

Hij veroudert - Hij is verouderd
Zij  belooft - Zij heeft dat beloofd
Jan herkent - Jan wordt herkend


Slide 8 - Diapositive

voltooid deelwoord - persoonsvorm
Welke werkwoorden krijgen -dt bij de jij/zij/hij/het-vorm?

  1. Landen
  2. Beroven
  3. Worden
  4. Vinden
  5. Verliezen
  6. Gebeuren



Slide 9 - Diapositive

Heb je vorig jaar net zoveel (verdienen) als dit jaar?
A
verdient
B
verdiend
C
verdiendt

Slide 10 - Quiz

Vorige week (kuchen) mijn ouders nog, maar nu zijn ze weer beter.

Slide 11 - Question ouverte

Persoonsvorm verleden tijd - uitleg 1
  •    kuchten: correct --> opdracht 13 + 15 (blz. 16-20)
  •     kuchte: uitleg 1 + oefenen --> opdracht 15 (blz. 19)
  •     kuchtte: uitleg 1 + 2
  •     kuchtten: oefenen opdracht 15 (blz. 19) + uitleg

Klaar?: opdracht 1 en 2 maken

Slide 12 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd - uitleg 1
  1.  Alle leerlingen (zwaaien) naar die jongens.
  2.  Iedereen (besteden) aandacht aan ze.
  3. Gelukkig (vergroten) de lessen Nederlands vroeger de kans op een voldoende.
  4. Die moeders (verwennen) hun de kinderen te veel.
  5.  De politie (vermoeden) dat er sprake was van een misdrijf.

Slide 13 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd - uitleg 1
  1.  Alle leerlingen zwaaiden naar die jongens.
  2.  Iedereen besteedt aandacht aan ze.
  3.  Gelukkig vergrootten de lessen Nederlands vroeger de kans op een voldoende.
  4. Die moeders verwenden hun de kinderen te veel.
  5. De politie vermoedde dat er sprake was van een misdrijf.
+ n in de verleden tijd als er sprake is van meervoud

Slide 14 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Noteer alles wat je nog weet over de regels van de persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Zorg ervoor dat je de verschillende
personen erbij betrekt: jij, ik, hij, wij, zij
  • Noteer voorbeelden met en zonder -dt

Kijk de blaadjes van elkaar na

Slide 15 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd - uitleg 2
lachte - wachtte
gebeurde - vermoedde

Welke regel kun je hieruit afleiden?

Slide 16 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd - uitleg 2
  1. De kachel (branden) de hele dag.
  2. Hij (verliezen) nooit met voetbal.
  3. Laatst (gooien) ik al mijn planten weg.
  4. De politie (bekeuren) mij afgelopen week.
  5. Ik (verzamelen) vroeger postzegels.
  6. Hij (landen) het vliegtuig zonder problemen.

Slide 17 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd - uitleg 2
  1. De kachel brandde de hele dag.
  2. Hij verloor nooit met voetbal.
  3. Laatst gooide ik al mijn planten weg.
  4. De politie bekeurde mij afgelopen week.
  5. Ik verzamelde vroeger postzegels.
  6. Hij landde het vliegtuig zonder problemen.

Slide 18 - Diapositive

(verwachten) het Japanse volk vorige week sneeuw?
A
verwachtte
B
verwachtten
C
verwachte
D
verwachten

Slide 19 - Quiz

Oefenen
  • Maken: opdracht 3 + 4 (blz. 3-4)
= Huiswerk: 
  • Klaar?: lezen in je leesboek of ga aan de slag met opdracht 1, 2 en 6

Slide 20 - Diapositive

Het is vorig jaar helaas meerdere malen (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd

Slide 21 - Quiz