Blok 4 - les 14 - verkleinwoorden en komma

Schrijf het verkleinwoord op samen met het lidwoord
het bed
1 / 30
suivant
Slide 1: Question ouverte
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Schrijf het verkleinwoord op samen met het lidwoord
het bed

Slide 1 - Question ouverte

lesdoel 1
Ik leer hoe ik verkleinwoorden maak.

Slide 2 - Diapositive

bij meervoud
lidwoord: de

Slide 3 - Diapositive

Voor een verkleinwoord (enkelvoud) komt altijd het lidwoord
A
de
B
het

Slide 4 - Quiz

Voor een verkleinwoord (meervoud) komt altijd het lidwoord
A
de
B
het

Slide 5 - Quiz

Schrijf het verkleinwoord op samen met het lidwoord
de lamp

Slide 6 - Question ouverte

Schrijf het verkleinwoord op samen met het lidwoord
de ring

Slide 7 - Question ouverte

Schrijf het verkleinwoord op samen met het lidwoord
het raam

Slide 8 - Question ouverte

Schrijf het verkleinwoord op samen met het lidwoord
de winkel

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf het verkleinwoord op
Sst, ik heb een geheim....

Slide 10 - Question ouverte

Schrijf het verkleinwoord op
In het folder... staan aanbiedingen.

Slide 11 - Question ouverte

Schrijf het verkleinwoord op
Mijn vader gebruikt een tang....

Slide 12 - Question ouverte

lesdoel 2
Ik leer wanneer je een komma gebruikt.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Waar zie je een opsomming?
A
Rozen, anjers en narcissen vind ik mooi.
B
De rozen bloeien.
C
Ik houd erg veel van bloemen.

Slide 15 - Quiz

Waar staat de komma goed in de opsomming?
A
Kies jij voor zwart, rood of paars.
B
Kies jij voor zwart rood of, paars.
C
Kies jij, voor zwart rood of paars.

Slide 16 - Quiz

Tussen welke woorden komt de komma?

Blauw groen en zwart zijn mijn favoriete kleuren.
A
tussen Blauw groen
B
tussen groen en zwart
C
tussen zijn en mijn

Slide 17 - Quiz


A
A
B
B
C
C

Slide 18 - Quiz


A
B
Tekst
C
A
A
B
B
C
C

Slide 19 - Quiz

Niet bij
en
of

Slide 20 - Diapositive

en - of - maar - want
dit zijn voegwoorden

- Ik poets mijn tanden en ga naar bed.
- Ga je naar bed of blijf je op
- Ik ga niet naar bed, maar mijn zus wel.
- Ik ga naar bed, want ik ben moe

Slide 21 - Diapositive

Wat is het voegwoord?

Wij gaan weg, omdat hij boos is.
A
Wij
B
gaan
C
weg
D
omdat

Slide 22 - Quiz

Bij alle voegwoorden plaats je een komma voor het voegwoord.
Behalve bij de voegwoorden .......TIP: het zijn er 2.

Slide 23 - Question ouverte


A
B
C
A
A
B
B
C
C

Slide 24 - Quiz


A
A
B
B
C
C

Slide 25 - Quiz

Waar staat de komma goed?
A
Wil jij tekenen, of lezen.
B
Ik wil tekenen, maar ik heb geen potloden.
C
Wil jij tekenen, en iets te drinken?

Slide 26 - Quiz

Wie gebruikt de komma goed?
A
B
C

Slide 27 - Quiz

Zet hoofdletters, punten en komma's en verbeter de fouten.
mijn moeder is een idool van heel veel frouwen

Slide 28 - Question ouverte

Zet hoofdletters, punten en komma's en verbeter de fouten.
zij maakt mooie klere voor mij maar ook voor mein vader

Slide 29 - Question ouverte

taal
les 14, blz. 80

Lees de opdrachten goed!

Slide 30 - Diapositive