Nederlands les 2

Welkom - 1JAD- Nederlands 
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom - 1JAD- Nederlands 

Slide 1 - Diapositive

Planning van de les 
Les 1 - Start les (5 minuten)
- Boekentip (10 minuten)
- Doornemen planning (5 minuten)
- Nulmeting werkwoordspelling  (20 minuten)
Pauze 
Les 2 - Inloggen taalblokken in klas (15 minuten)
- Start theorie werkwoordspelling (25 minuten) 






Slide 2 - Diapositive

Boekentip 

De executie 
Danielle Bakhuis
Thriller  

Waar gaat het boek over? 

Slide 3 - Diapositive

Doornemen planning periode 1 
Tip: schrijf belangrijke data op in je agenda! 

Slide 4 - Diapositive

Nulmeting werkwoordspelling 
Wat? Je maakt de oefening 
Hoe? Zelfstandig 
Hulp? Je krijgt geen hulp bij deze oefening 
Tijd? 20 minuten 
Uitkomst? Je hebt alle gevraagde onderdelen ingevuld
Klaar? Oefenen in taalblokken 

Slide 5 - Diapositive

Pauze
Pauze 
timer
5:00

Slide 6 - Diapositive

Inloggen in taalblokken 
-Loop je nog tegen problemen aan bij het inloggen? 

- Voeg je klas toe (BF-01JAD2) 



Slide 7 - Diapositive

Werkwoordspelling 
- Aan het eind van de periode wordt dit onderdeel getoetst op 2F niveau (1 studiepunt). 
- In periode 3 gaan we hiermee verder, toets op 3F ( 1 studiepunt). 
Tip: het is dus belangrijk dat je werkwoordspelling blijft oefenen! 
extra oefeningen? www.cambiumned.nl of www.jufmelis.nl (gratis oefensites)

Slide 8 - Diapositive

Waarom is het oefenen van werkwoordspelling belangrijk denk je?

Slide 9 - Question ouverte

Theorie werkwoordspelling (de basis)
  1. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
    Voorbeeld: fietsen, lopen, roeien, gamen 

  2. Er gebeurt iets
    Voorbeeld: sneeuwen, hagelen, waaien, regenen 

  3. Iemand is iets
    Voorbeeld: zijn, worden, lijken, blijven  


Slide 10 - Diapositive

Theorie werkwoordspelling (de basis)
Werkwoorden kunnen veranderen in de zin. 
Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) een zin staat. 

Voorbeeld: 
Tegenwoordige tijd: Ik loop naar school 
Verleden tijd: Ik.... naar school 

Slide 11 - Diapositive

Theorie werkwoordspelling (de basis)
In één zin kunnen meerdere werkwoorden voorkomen. 
Samen geven de werkwoorden de totale actie weer. 

Voorbeeld: 
De docent heeft de klas een mailtje gestuurd over de verhuizing. 



Slide 12 - Diapositive

Persoonsvorm

Slide 13 - Diapositive

Een werkwoord is?
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord die je weg kan laten uit een zin

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 15 - Quiz

Wat is het werkwoord?
A
school
B
scholing
C
samenscholen
D
schoolleiding

Slide 16 - Quiz

De persoonsvorm is een persoon.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

De persoonsvorm is een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Ik ben zo klein.
A
Ik
B
ben
C
zo
D
klein

Slide 20 - Quiz

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 21 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
zin vragend maken
B
zin enkelvoud of meervoud maken
C
zin in de verleden of tegenwoordige tijd plaatsen
D
Alle drie antwoorden zijn just

Slide 22 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
zin vragend maken
B
zin enkelvoud of meervoud maken
C
zin in de verleden of tegenwoordige tijd plaatsen
D
Alle drie antwoorden zijn just

Slide 23 - Quiz

Einde van deze les 
Wat heb je geleerd? 




Slide 24 - Diapositive