Klas 3 - Week 2 (Adverbs & Adjectives)

Lesson Plan
  •  

Part 2 - Grammar: Adjectives & Adverbs
  • Go through page 
  • Practise on your own
Goals
1. You know what adverbs & adjectives are and how to use them
2. You know words related to winning the lotery
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesson Plan
  •  

Part 2 - Grammar: Adjectives & Adverbs
  • Go through page 
  • Practise on your own
Goals
1. You know what adverbs & adjectives are and how to use them
2. You know words related to winning the lotery

Slide 1 - Diapositive

Translate this sentence:
De witte telefoon is mooi.

Slide 2 - Carte mentale

Adjectives (Bijvoeglijk naamwoorden)
Om een zelfstandig naamwoord te beschrijven. 

De witte telefoon      -> the white phone
Een mooi huis             -> A beautiful house
Een dure telefoon     -> an expensive phone

* Voorbeelden blz. 16

Slide 3 - Diapositive

Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third

Slide 4 - Quiz

Translate this sentence:
Ik droom stilletjes.

Slide 5 - Carte mentale

Adverbs (Bijwoorden)
Om een werkwoord te beschrijven. Het bijvoeglijk naamwoord wordt een bijwoord door -ly achter het woord te zetten.

Ik droom stilletjes                                -> I dream quietly
Dat is mooi geschreven                    -> That's written beautifully
Ik geef mijn geld graag uit               -> I spend my money happily

Het is erg mooi geschreven           -> It's written very beautifully

Slide 6 - Diapositive

Adverbs (Bijwoorden)
Uitzonderingen:
1. Fast / hard / long / late         veranderen niet
2. Na een werkwoord over zintuig, geen -ly erachter 
3. 'Good' wordt 'well'

Voorbeelden:
1. He drives fast.
2. That smells great!
3. I am doing well in English.


Slide 7 - Diapositive

Adjectives and adverbs
She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 8 - Quiz

Adverbial or adverb
They work very .......
A
hard
B
hardly
C
hardily

Slide 9 - Quiz

Wat is de adverb van CAREFUL?
A
carefully
B
carefulily
C
carefuly

Slide 10 - Quiz