2.1 en 2.2

Giraal geld
Chartaal geld
geld op je pinpas
Geld op je betaalrekening
Geld dat je niet kan aanraken
Munten en bankbiljetten
geld dat je kan aanraken
1 / 19
suivant
Slide 1: Question de remorquage
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Giraal geld
Chartaal geld
geld op je pinpas
Geld op je betaalrekening
Geld dat je niet kan aanraken
Munten en bankbiljetten
geld dat je kan aanraken

Slide 1 - Question de remorquage

welke functie van geld hoort er NIET bij?
A
rekenmiddel
B
rentemiddel
C
betaalmiddel
D
spaarmiddel

Slide 2 - Quiz

Spaarmiddel
rekenmiddel
betaalmiddel
Henk stort elke maand 20 euro op zijn rekening zodat hij over een half jaar een playstation kan kopen.
Joshua koopt een broodje hete kip
Cindy heeft twee rekeningen die ze moet betalen van 22,10 en 8,06. Ze bekijkt hoeveel ze moet betalen

Slide 3 - Question de remorquage

In welk land is papiergeld ontstaan?

Slide 4 - Question ouverte

ontstaan muntgeld
ontstaan papiergeld
ontstaan eerste bank
ontstaan giro

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is het doel van een wisselbrief?
A
veiligheid voor de handelaar
B
verzekering voor de handelaar
C
meer geld voor de handelaar
D
contract voor de handelaar

Slide 6 - Quiz

Je wilt weten hoeveel geld je nog op je OV kaart hebt staan. Wat controleer je? je....

Slide 7 - Question ouverte

Als je geld op je rekening zet dan daalt/stijgt je giraal/chartaal geld.
A
daalt / giraal
B
daalt / chartaal
C
stijgt / giraal
D
stijgt / chartaal

Slide 8 - Quiz

rente (bij lenen)
maandtermijn
elektronisch betalen
een vergoeding die je betaald omdat je geld hebt geleend.
vast bedrag dat je elke maand terug betaald.
betalen via internet, je bankpas of telefoon

Slide 9 - Question de remorquage

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel

Slide 10 - Quiz

1. Banken geven zo laag mogelijke rente om mensen te trekken.
2. De rente die de bank geeft, kan stijgen maar ook dalen
A
1 is juist en 2 onjuist
B
1 is onjuist en 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 11 - Quiz

Pak je rekenmachine erbij.

Slide 12 - Diapositive

Je hebt opgepast en 12 euro verdient, je nieuwe saldo is nu 120 euro. Hoeveel was je oude saldo?

Slide 13 - Question ouverte

Je oude saldo is €200. Je ontvangt €10 en betaalt €5,-. Wat is je nieuwe saldo?

Slide 14 - Question ouverte

Je saldo is €100,-
Je ontvangt €20,- zakgeld
Je geeft €15,- uit aan games
Wat is je nieuwe saldo?

Slide 15 - Question ouverte


Je saldo is negatief. Je krijgt binnenkort € 50,00 op je rekening.
Wat is dan je nieuwe saldo?

Slide 16 - Question ouverte

Hoeveel rente krijg ik. Ik heb € 500,- op de bank en krijg 1,3% rente.


Slide 17 - Question ouverte

Ik heb €150 spaargeld, de rente is 2,3 %. Bereken het rentebedrag.

Slide 18 - Question ouverte

Je hebt 150 op je spaarrekening staan. De bank geeft je 0,3% rente. Hoeveel euro staat er na een jaar op je rekening?

Slide 19 - Question ouverte