Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welcome!
11-11-21
Slide 1 - Diapositive
Planning
Present perfect/past simple (10 min)
Tags (10 min)
Much/many/little/few (10 min)
Slide 2 - Diapositive
Past Simple
Slide 3 - Diapositive
Past Simple
Gebruik je wanneer je zegt dat iets gebeurd is in het verleden en in de zin staat wanneer het gebeurd is (Let op woorden als yesterday, last week)Voorbeeld:
He played a football match yesterday.
Slide 4 - Diapositive
Past Simple
Gebruik je wanneer je zegt dat iets gebeurd is in het verleden en in de zin staat wanneer het gebeurd is (Let op woorden als yesterday, last week)Voorbeeld:
He played a football match yesterday.
of wanneer het al is afgelopen.
Voorbeeld:
I worked at a grocery store. (werkt daar nu niet meer)
Slide 5 - Diapositive
Present Perfect
Slide 6 - Diapositive
Present Perfect
Gebruik je wanneer er iets in het verleden is gebeurd en er niet gezegd wordt wanneer het is gebeurd.
Voorbeeld:
They haveplayed a football match.
Slide 7 - Diapositive
Present Perfect
Gebruik je wanneer er iets in het verleden is gebeurd en er niet gezegd wordt wanneer het is gebeurd.
Voorbeeld:
They haveplayed a football match.
of wanneer het nog niet is afgelopen
Voorbeeld:
I havelived there for 5 years. (woont er nog steeds)
Slide 8 - Diapositive
Voorzetsels bij Past Simple
L ast
A go
D atum
Y esterday
Voorzetsels bij Present Perfect
F or
Y et
N ever
E ver
J ust
A lready
S ince
Slide 9 - Diapositive
Hoe maak ik de Past Simple?
Stappenplan:
1. Eindigt het werkwoord op -y? Ja -> haal de -y weg en doe +ied.
worry -> worried
Slide 10 - Diapositive
Hoe maak ik de Past Simple?
Stappenplan:
1. Eindigt het werkwoord op -y? Ja -> haal de -y weg en doe +ied.
2. Heeft het werkwoord een a, e, i, o of u als een na laatste letter? Ja -> verdubbel de medeklinker (p, b, t, etc.) en doe +ed.
stop -> stopped
Slide 11 - Diapositive
Hoe maak ik de Past Simple?
Stappenplan:
1. Eindigt het werkwoord op -y? Ja -> haal de -y weg en doe +ied.
2. Heeft het werkwoord een a, e, i, o of u als een na laatste letter? Ja -> verdubbel de medeklinker (p, b, t, etc.) en doe +ed.
3. Eindigt het werkwoord op -e? Ja -> -d.
bake -> baked
Slide 12 - Diapositive
Hoe maak ik de Past Simple?
Stappenplan:
1. Eindigt het werkwoord op -y? Ja -> haal de -y weg en doe +ied.
2. Heeft het werkwoord een a, e, i, o of u als een na laatste letter? Ja -> verdubbel de medeklinker (p, b, t, etc.) en doe +ed.
3. Eindigt het werkwoord op -e? Ja -> -d.
4. Heb je op al deze vragen nee geantwoord? Gebruik dan -ed.
Slide 13 - Diapositive
Hoe maak ik de Present Perfect?
I/you/we/they have + voltooid deelwoord
Voorbeeld:
I have worked in this restaurant for 4 years.
She/He/Ithas + voltooid deelwoord
Voorbeeld:
He has played a game.
Slide 14 - Diapositive
I __ a great film yesterday. (see)
A
Past Simple
B
Present perfect
Slide 15 - Quiz
___ you ever ___ an expensive laptop? (buy)
A
Past simple
B
Present perfect
Slide 16 - Quiz
___ she ever ___ to Greece? (be)
A
has - am
B
did - go
C
did - been
D
has - been
Slide 17 - Quiz
A few days ago, we ___ to our hometown. (drive)
Slide 18 - Question ouverte
She ___ not ___ yet. (not - wake up)
Slide 19 - Question ouverte
I ___ him since July. (not - see)
Slide 20 - Question ouverte
Tags
You are training a lot, aren't you?
You aren't doing so well, are you?
+
-
Slide 21 - Diapositive
You aren't doing so well, are you?
+
-
Slide 22 - Diapositive
I am
you are
he is
you will
you will not
we should not
we would not
do not
I'm
You're
He's
You'll
You won't
we shouldn't
we wouldn't
don't
Slide 23 - Diapositive
Which one?
Easy!
Maak er een vraagzin van.
She likes chocolate a lot, ____?
Does she like chocolate a lot?
I look pretty awesome today, ____?
Do I look pretty awesome today?
Slide 24 - Diapositive
Which one?
Easy!
Maak er een vraagzin van.
She likes chocolate a lot, doesn't she?
Does she like chocolate a lot?
I look pretty awesome today, ____?
Do I look pretty awesome today?
Slide 25 - Diapositive
Which one?
Easy!
Maak er een vraagzin van.
She likes chocolate a lot, doesn't she?
Does she like chocolate a lot?
I look pretty awesome today, don't I?
Do I look pretty awesome today?
Slide 26 - Diapositive
She's from a small town in England, ____?
A
aren't you
B
aren't she
C
isn't she
D
wouldn't they
Slide 27 - Quiz
They aren't on their way, ____?
Slide 28 - Question ouverte
He's not very handsome, ____?
Slide 29 - Question ouverte
Gerrit and Luciano love English classes, ____?
Slide 30 - Question ouverte
Much/many, what's the difference?
Much/many = veel
Much gebruiken we wanneer het zelfstandig naamwoord in de zin ontelbaar is.
Many gebruiken we wanneer het zelfstandig naamwoord in de zin telbaar is
Slide 31 - Diapositive
What about little/few?
a little/few = weinig
A little gebruiken we wanneer het zelfstandig naamwoord in de zin ontelbaar is.
A few gebruiken we wanneer het zelfstandig naamwoord in de zin telbaar is
Slide 32 - Diapositive
Examples
How ... money do you have?
How ... brothers and sisters have you got?
I have ... pans at home.
I may have ... information about the accident.
Slide 33 - Diapositive
Ergens moeite mee?
1.1 -> Past simple, present perfect
1.2 -> Some/any
1.5 -> Tags, past simple, present perfect (onregelmatige ww)