V3 Grammatik Kapitel 5 (TrabiTour)

V3 Grammatik Kapitel 5
Voegwoorden en voorzetsels 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

V3 Grammatik Kapitel 5
Voegwoorden en voorzetsels 

Slide 1 - Diapositive

Zoek de juiste vertalingen van de voegwoorden.
dass
ob
wenn
weil
nachdem
als
obwohl
bevor
dat
of
als, indien
omdat
nadat
hoewel
toen
voordat

Slide 2 - Question de remorquage

Voegwoorden
Wist je ze allemaal goed bij elkaar te zetten?
Hier nog even de belangrijke voegwoorden op een rijtje
van Duits naar Nederlands

dass = dat
ob = of
wenn = als/ indien
weil = omdat
nachdem = nadat
obwohl = hoewel
als = toen
bevor = voordat


Slide 3 - Diapositive

Voegwoorden

Let op het verschil nog tussen het voegwoord wenn (als of indien) en het vraag wann (wanneer)!

Voorbeeldzinnen:
Ich weiß nicht, wann ich Zeit habe mal vorbei zu kommen. 

Wenn du Lust hast, kannst du auch mit ins Kino gehen.


Slide 4 - Diapositive

Richtig oder falsch?
Sie ging duschen, nachdem sie Hockey gespielt hatte.
A
richtig
B
falsch

Slide 5 - Quiz

richtig oder falsch?
Kannst du mir sagen, ob du morgen kommst?
A
richtig
B
falsch

Slide 6 - Quiz

richtig oder falsch?
Du darfst auch zu mir kommen, wenn du hast lust.
A
richtig
B
falsch

Slide 7 - Quiz

richtig oder falsch?
Ich habe das Buch gelesen, obwohl es ist sehr dick.
A
richtig
B
falsch

Slide 8 - Quiz

Voeg deze twee zinnen samen, met het voegwoord:
weil (omdat)
Ich darf nicht draußen spielen.
Meine Mutter ist krank.

Slide 9 - Question ouverte

Voeg deze twee zinnen samen, met het voegwoord:
obwohl (hoewel)
Ich habe angst vor Hunde.
Ich finde sie sehr süß.

Slide 10 - Question ouverte

Voeg deze twee zinnen samen, met het voegwoord:
nachdem (nadat)
Ich ging ins Bad.
Ich war völlig nassgeregnet.

Slide 11 - Question ouverte

Ik weet hoe ik een bijzin maak in het Duits.
ja
nee

Slide 12 - Sondage

Ik weet op welke positie de persoonsvorm in een zin moet staan.
Ja
Nee

Slide 13 - Sondage

Voorzetsels 
De volgende slides zijn bedoeld, zodat je zelf kunt bepalen of je het verschil tussen de voorzetsels 
nach/ zu/ in - vor/für - durch/von 
goed kent. Voordat je deze Lesson Up verder gaat maken, kun je er voor kiezen om eerst het stencil of je boek op blz. 47 nog een keer goed door te lezen. Viel Erfolg!

Slide 14 - Diapositive

Die Blumen haben wir .... meine Oma gekauft.
A
vor
B
für

Slide 15 - Quiz

Annika und Jana laufen ... die Stadt
A
von
B
durch

Slide 16 - Quiz

Meine Freunde standen ... der Tür meines Hauses.
A
für
B
vor

Slide 17 - Quiz

Die Schokoladenmilch wurde ... meiner Mutter weggeworfen.
A
von
B
durch

Slide 18 - Quiz

Kommt ihr morgen mit ... das Kino?
A
zu
B
nach
C
in

Slide 19 - Quiz

Schauen Sie bitte ... rechts.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 20 - Quiz

Mein Onkel kommt morgen ... uns.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 21 - Quiz

Ik moet nog oefenen met:
vor/für
nach/zu/in
von/durch

Slide 22 - Sondage