week 48 Kapitel 14

Kapitel 14 Ausbildung und Arbeitsplatz
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Kapitel 14 Ausbildung und Arbeitsplatz

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
- Einleitung Kapitel  14
- Wörter
- Grammatik
- üben sehen und hören
- hoe ging het proefwerk?

Slide 2 - Diapositive

Ausbildung (=opleiding)
Tierpflegerin (= dieren verzorgster)

Slide 3 - Diapositive

Wörterliste A
Klik op het muzieknootje en luister met je oortjes in naar Wörterliste A
Maak daarna opdracht  3.4 (Seite  37). 


Slide 4 - Diapositive

Im 14. Monat trächtig
dit betekent:

A
In de 14e maand jarig
B
14 maanden oud
C
14 maanden drachtig
D
14 jaar

Slide 5 - Quiz

voltooid deelwoord

Slide 6 - Diapositive

De kippen (Hühner) lusten niet graag: (mögen weniger)
A
augurken
B
Paprika
C
aardappels
D
komkommer

Slide 7 - Quiz

Het voltooid deelwoord
sterke ww
-> onregelmatig. Je moet ze dus leren.
Meestal zijn werkwoorden die in het Nederlands een voltooid deelwoord op -en hebben, in het Duits ook werkwoorden die op -en eindigen!
  • tun - getan
  • fahren - gefahren
  • gehen - gegangen
  • schwimmen - geschwommen
  • schreiben - geschrieben

Slide 8 - Diapositive

"Zimperlich dürfen Tierpfleger nicht sein"
Ze mogen niet
A
kleinzerig zijn
B
hongerig zijn
C
vegetarier zijn
D
overgevoelig zijn

Slide 9 - Quiz

Die Modalverben im Präsens

Slide 10 - Diapositive

An die Arbeit!
Was?                      Übung  5.2 (Seite 39) 
Wie?                       Zu zweit
Wielange?           10 Minuten

Fertig?                  Aufgabe film Willi                                           wills wissen          

Slide 11 - Diapositive

kijk en luisteropdracht
Kijk de film op de volgende slide, tijdens het kijken beantwoord je de vragen op het blad wat je van de docent krijgt. 

Fertig? lernen Wörterlist A

Slide 12 - Diapositive

Over welke bijbaan gaat dit?
A
vakkenvuller
B
kranten rondbrengen
C
caissière
D
bijles geven

Slide 13 - Quiz

Hoeveel kassa's heeft de winkel?
A
26
B
200
C
8000
D
20

Slide 14 - Quiz

Hoeveel wisselgeld zit er in de kluis?
A
74 euro
B
470 euro
C
4 euro
D
47 euro

Slide 15 - Quiz

Hoe vroeg staat hij op dag 2 op?
A
kwart voor 5
B
kwart over 5
C
even na vijven
D
even voor vijven

Slide 16 - Quiz

Wat moet hij doen voordat hij aan de kassa gaat zitten?
A
vrachtwagens leegmaken
B
geld tellen
C
vakken vullen
D
de winkel inspecteren

Slide 17 - Quiz

Hoeveel procent van de Duitsers betaalt in de supermarkt nog contant? (= mit Bar Geld)
A
80
B
78
C
7
D
15

Slide 18 - Quiz

Hoe voelt hij zich na een paar uur aan de kassa?
A
Hij heeft hoofdpijn
B
Alsof hij bij een toernooi zit
C
Ontspannen
D
Alsof hij in een tunnel zit

Slide 19 - Quiz

Over welke bijbaan gaat dit?
A
vakkenvuller
B
kranten rondbrengen
C
caissière
D
bijles geven

Slide 20 - Quiz

Hoeveel kassa's heeft de winkel?
A
26
B
200
C
8000
D
20

Slide 21 - Quiz

Hoeveel wisselgeld zit er in de kluis?
A
74 euro
B
470 euro
C
4 euro
D
47 euro

Slide 22 - Quiz

Hoe vroeg staat hij op dag 2 op?
A
kwart voor 5
B
kwart over 5
C
even na vijven
D
even voor vijven

Slide 23 - Quiz

Wat moet hij doen voordat hij aan de kassa gaat zitten?
A
vrachtwagens leegmaken
B
geld tellen
C
vakken vullen
D
de winkel inspecteren

Slide 24 - Quiz

Hoeveel procent van de Duitsers betaalt in de supermarkt nog contant? (= mit Bar Geld)
A
80
B
78
C
7
D
15

Slide 25 - Quiz

Hoe voelt hij zich na een paar uur aan de kassa?
A
Hij heeft hoofdpijn
B
Alsof hij bij een toernooi zit
C
Ontspannen
D
Alsof hij in een tunnel zit

Slide 26 - Quiz

Over welke bijbaan gaat dit?
A
vakkenvuller
B
kranten rondbrengen
C
caissière
D
bijles geven

Slide 27 - Quiz

Hoeveel kassa's heeft de winkel?
A
26
B
200
C
8000
D
20

Slide 28 - Quiz

Hoeveel wisselgeld zit er in de kluis?
A
74 euro
B
470 euro
C
4 euro
D
47 euro

Slide 29 - Quiz

Hoe vroeg staat hij op dag 2 op?
A
kwart voor 5
B
kwart over 5
C
even na vijven
D
even voor vijven

Slide 30 - Quiz

Wat moet hij doen voordat hij aan de kassa gaat zitten?
A
vrachtwagens leegmaken
B
geld tellen
C
vakken vullen
D
de winkel inspecteren

Slide 31 - Quiz

Hoeveel procent van de Duitsers betaalt in de supermarkt nog contant? (= mit Bar Geld)
A
80
B
78
C
7
D
15

Slide 32 - Quiz

Hoe voelt hij zich na een paar uur aan de kassa?
A
Hij heeft hoofdpijn
B
Alsof hij bij een toernooi zit
C
Ontspannen
D
Alsof hij in een tunnel zit

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Vidéo

Hausaufgaben
Machen: 3.4 Wörterliste A
5.2 Voltooid deelwoord + 
4.1 Hören

Lernen: Wörterliste A

Slide 35 - Diapositive