Leesvaardigheid Frans 3H

Leesvaardigheid Frans
Aujourd'hui: préparation pour la semaine des contrôles
= Oefenen met leesteksten
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid Frans
Aujourd'hui: préparation pour la semaine des contrôles
= Oefenen met leesteksten

Slide 1 - Diapositive

Programma van vandaag
1) Informatie halen uit leesteksten

2) Oefenen met examentekst

Slide 2 - Diapositive

Leesvaardigheid

Wat doe je met een tekst waarvan je bijna geen enkel woord kent?


Slide 3 - Diapositive

Leesvaardigheid
Tips & Tricks

Slide 4 - Diapositive

Tips & tricks
Je hoeft niet alles te weten / te begrijpen
om de vraag juist te kunnen beantwoorden.

Slide 5 - Diapositive

Tips & tricks
Basis:
  • signaalwoorden herkennen & weten wat zij aangeven
  • in grote lijnen begrijpen waar de tekst over gaat
  • voorbeelden en meningen kunnen herkennen

Slide 6 - Diapositive

Tips & tricks
Een stapje verder:
  • type vragen herkennen
  • foute antwoorden herkennen
  • een grote woordenschat

Slide 7 - Diapositive

Leesvaardigheid tips & tricks
Basisidee:

Je start bij de vragen, dan pas ga je naar de tekst.

Dus:
vraag - stukje tekst - vraag - stukje tekst - vraag - etc.

Slide 8 - Diapositive

Leesvaardigheid tips & tricks
Systematisch stappenplan voor elk type vraag (zie reader)

1) ABCD-vraag (multiple-choice)
2) Beweringsvraag (ja/nee of waar/niet waar)
3) Gatenvraag op tekstverband (signaalwoord invullen)
4) Gatenvraag op vocabulaire (context)
5) Open vraag (ook: "Schrijf de eerste twee woorden uit zin...")

Slide 9 - Diapositive

Woorden raden
  • Ken je een gedeelte van het woord?
    vb. souligné = sous + ligne
    onder + lijn --> onderstreept
  • Lijkt het woord op een infinitief dat je kent?
    vb. en marchant = marcher
    lopen --> lopend


Slide 10 - Diapositive

Woorden raden
  • Ken je het woord als een andere woordsoort?
    vb. le soleil brillant = le soleil brille
    brille = schijnt --> de stralende zon
  • Lijkt het woord op een andere taal?
    vb. une solution = a solution
    solution --> oplossing
  • DENK AAN VALSE VRIENDJES!

Slide 11 - Diapositive

trentaine
A
training
B
dertigtal
C
trend
D
transpiratie

Slide 12 - Quiz

illusion
A
plaatje
B
tekening
C
schijn
D
verdacht

Slide 13 - Quiz

copropriétaire
A
koper
B
mede-eigenaar
C
schoonmaakmiddel
D
bedrijf

Slide 14 - Quiz

changement
A
veranderen
B
zangstuk
C
verandering
D
zingend

Slide 15 - Quiz

Werkwoorden

Slide 16 - Diapositive

Werkwoorden vertalen
  1.   Weet je zeker dat je met een werkwoord te maken hebt?

  2.   Is het belangrijk om het werkwoord te vertalen?

  3.   Kun je het infinitief van het werkwoord herleiden?

  4.   Kun je het infinitief in het woordenboek vinden?

Slide 17 - Diapositive

Signaalwoorden

Slide 18 - Diapositive

Est-ce que

Qu'est-ce que
Qui

Comment

Pourquoi

Combien de

Quand

Quel(les)



...

Wat

Wie

Hoe

Waarom

Hoeveel

Wanneer

Welke

Waar

Slide 19 - Diapositive

Samenvatting / Conclusie 

kortom - bref
samenvattend - en résumé
dus - donc
tenslotte - enfin / finalement 

Slide 20 - Diapositive

Toevoeging / Aaneenschakeling / Opsomming

en - et
ook - aussi
bovendien - de plus
ten eerste - d'abord
dan / vervolgens - puis / ensuite

Slide 21 - Diapositive

Tegenstellingen

maar - mais
toch - pourtant
daarentegen - par contre
hoewel - bien que
in plaats van - au lieu de

Slide 22 - Diapositive

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
pourtant
D
par contre

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
donc
B
et
C
de plus
D
ensuite

Slide 28 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
car
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
comme
ensuite
alors
d'abord
puis
parce que
bref
cependant

Slide 29 - Question de remorquage

Leesvaardigheid Frans
Oefenen met examentekst

Slide 30 - Diapositive

Oefenen met zinnen begrijpen

Je krijgt een paar zinnen. Geef de 'losse' vertaling van de zin, zodat ik zie dat je weet hoe je zinnen moet begrijpen.

Vb. Après plusieurs années avec Arsenal, il a rejoint Crystal Palace.

Na een paar jaar bij Arnsel te hebben gespeeld, zit hij nu bij CP.

Slide 31 - Diapositive

Un société de biochimie qui revolutionnera peut-être le monde.

Slide 32 - Question ouverte

Installée en Italie, cette start-up a été discrètement mise en place il y a 10 ans.

Slide 33 - Question ouverte

Quand nous aurons des clients, les banques nous prêteront de l'argent.

Slide 34 - Question ouverte