Voorzetsels met de derde en vierde naamval + stappenplan

Grammatik






Voorzetsels
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Grammatik






Voorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Grammatik

Ich fahre mit dem Bus nach Hause


Ich fahre ohne den Bus nach Hause

Slide 2 - Diapositive

Grammatik

Ich fahre mit dem Bus nach Hause


Ich fahre ohne den Bus nach Hause

Slide 3 - Diapositive

Grammatik
Ich fahre mit dem Bus nach Hause
: 'mit' zorgt voor de derde naamval
het lidwoord der --> dem

Ich fahre ohne den Bus nach Hause
: 'ohne' zorgt voor de vierde naamval
het lidwoord der --> den


Slide 4 - Diapositive

Voorzetsels met de derde en vierde naamval

Slide 5 - Diapositive

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les kan je vertellen wat de derde en vierde naamval in het Duits is. 
  • Aan het einde van de les kan je de voorzetsels voor de derde en vierde naamval benoemen. 
  • Aan het einde van de les kan je zinnen in de derde en vierde naamval maken. 

Slide 6 - Diapositive

Derde naamval

  • meewerkend voorwerp (Dat is het zinsdeel waar je in het Nederlands aan of voor kunt zetten of weglaten)
  • na voorzetsels met een vaste, derde naamval.
  • lijdend voorwerp (Dat is het antwoord op de vraag wie/wat + onderwerp + gezegde)
  • na voorzetsels met een vaste, vierde naamval.
Vierde naamval 

Slide 7 - Diapositive

Voorzetsels 3e naamval
aus
außer
bei
mit
nach
seit
von
zu
entgegen
gegenüber

Voorzetsels 4e naamval

bis
durch
für 
gegen
ohne
um
entlang

Slide 8 - Diapositive

Voorzetsels
Dativ
Akkusativ

Slide 9 - Diapositive

Stappenplan
Stap 1: 
bepaal of het woord waarvan je de uitgang zoekt bij de 
der-groep of bij de ein-groep hoort.

(bijv. “jed” hoort bij de der-groep, 
“unser” hoort bij de ein-groep)

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Stap 2: 
stel vast of het bijbehorende zelfstandig naamwoord 
mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.

 
(bijv. “jede Frau“ hoort bij vrouwelijk, 
“unser Hund ” hoort bij mannelijk)

Slide 12 - Diapositive

Stap 3: 
kijk naar het voorzetsel--> 3e of 4e naamval?

(bijv. „We eten bij mijn vriend.““mijn vriend” staat in de 
3e naamval dus:  Wir essen bei meinem Freund.)


Slide 13 - Diapositive

Jetzt seid ihr dran!
1. Am Dienstag laufe ich durch (het) Wald (m).

2. Ich kaufe für (mijn) Oma Schokolade.

3. Tanja und Nathalie kommen aus (de) Kino (o). 

4. Rick will mit (zijn) Vater zum Supermarkt.

Slide 14 - Diapositive

Fertig?
Hausaufgaben:
Lektion 2: Aufgabe 1-11

Slide 15 - Diapositive