Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Ik weet wat een homoniem is
Ik kan homoniemen aanwijzen in de zin
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken.
2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.
Wat valt je op aan deze 2 zinnen?
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken
bank --> hetzelfde woord, maar 2 betekenissen
Dit noem je homoniemen
De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.
bal (feest, rond voorwerp)blik (dun metaal, oogopslag)was (wasgoed, vetachtige stof)