Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken.
2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.
Wat valt je op aan deze twee zinnen?
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken
bank --> hetzelfde woord, maar twee betekenissen
Dit noem je homoniemen
De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.
bal -> feest, rond voorwerpblik -> dun metaal, oogopslagwas -> wasgoed, vetachtige stof