Grammatica redekundig ontleden 3 havo

Zinsontleding
1. Hoe noemen we deze grammatica ook wel?
2.Welke stappen moet je nemen bij het ontleden van zinnen?
3. We ontleden hele zinsdelen en delen van zinsdelen. Hoe?
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Zinsontleding
1. Hoe noemen we deze grammatica ook wel?
2.Welke stappen moet je nemen bij het ontleden van zinnen?
3. We ontleden hele zinsdelen en delen van zinsdelen. Hoe?

Slide 1 - Diapositive

Martijn, de beste leerling uit de klas, had een tien voor zinsontleden.

In bovenstaande zin is “Martijn” het onderwerp.

A
Juist
B
Niet juist

Slide 2 - Quiz

Voetballers van Feyenoord voetballen het liefst op het veld in Rotterdam.
A
Deze zin heeft geen bijvoeglijke bepaling.
B
in Rotterdam = bijvoeglijke bepaling

Slide 3 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Sneeuwwitje, de prinses uit het sprookje, is het allermooist.
de prinses uit het sprookje =
A
een bijvoeglijke bepaling
B
bijstelling

Slide 6 - Quiz

De rode brandweerauto staat (voor ons huis)
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quiz

Wat is de bijvoeglijke bep.?
De Deense zwemster heeft gezwommen.
A
De Deense
B
Deense
C
Deense zwemster
D
De Deense zwemster

Slide 8 - Quiz

In de lente beginnen alle vogels een nest te maken voor hun jongen.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
voor hun jongen
B
beginnen
C
alle vogels
D
een nest

Slide 9 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
Op zijn hulp = vzv
B
Op zijn hulp = bwb

Slide 10 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Voorburg.
A
door Voorburg = vzv
B
door Voorburg = bwb

Slide 11 - Quiz

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 12 - Quiz

Fien gaat naar de dokter, omdat ze haar arm heeft gebroken.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 13 - Quiz

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht. Het lijdend voorwerp is....
A
Maartje
B
bij de Primark
C
een jas
D
heeft gekocht

Slide 14 - Quiz

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 15 - Question ouverte

Waar of niet waar:
Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeel
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat is een voorzetselvoorwerp?
A
Een woord waar een voorzetsel voor staat.
B
Een onderwerp dat met een voorzetsel begint.
C
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat 'vast' bij een ww hoort.
D
Een zinsdeel waar een voorzetsel in staat.

Slide 17 - Quiz

VZV of BWB?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
gaf
D
voor zijn toets

Slide 19 - Quiz

VZV of BWB?

Ik slaap het liefst tussen een hoop knuffels.
A
tussen een hoop knuffels = vzv
B
tussen een hoop knuffels = bwb

Slide 20 - Quiz

VZV of BWB?

De leerlingen luisteren naar de docent.
A
naar de docent = vzv
B
naar de docent = bwb

Slide 21 - Quiz

Bedenk zelf een bijstelling bij volgende zin.

Slide 22 - Diapositive

De atleet nam trots de gouden medaille in ontvangst.

Slide 23 - Question ouverte

Vragen?
  • Je kan een zin redekundig ontleden.
  • Je kent de volgende delen van een zin (sdeel) :wwg-nwg-     ond-lv-mv-vzv-bwb-bvb-         bijstelling
  • Wil je een onderdeel nog oefenen?
        Dat kan!
        Tip: www.redekundig.nl 

Slide 24 - Diapositive