Grammatica woordsoorten H3+H4

Grammaticaweek!
Zelfstandig naamwoord (zn)
Onbepaald lidwoord (olw)
Bepaald lidwoord (blw)
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Zelfstandig werkwoord (zww)
Hulpwerkwoord (hww)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammaticaweek!
Zelfstandig naamwoord (zn)
Onbepaald lidwoord (olw)
Bepaald lidwoord (blw)
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Zelfstandig werkwoord (zww)
Hulpwerkwoord (hww)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Aan het einde van de les weet je wat een zelfstandig werkwoord is.
Aan het einde van de les weet je wat een hulpwerkwoord is.
Aan het einde van de les weet je wat een aanwijzend voornaamwoord is. 
Aan het einde van de les weet je wat een vragend voornaamwoord is.

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden
Een zelfstandig werkwoord (zww) in een zin geeft aan wat het onderwerp 'doet', bijvoorbeeld:
tennissen, lopen, praten, studeren, kwispelen of vallen

Hulpwerkwoorden (hww) komen alleen voor in zinnen met meer dan één werkwoord. Ze 'helpen' om het gezegde te maken; denk aan: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen en mogen.

Slide 3 - Diapositive

Herkennen van de werkwoorden
  • In een zin staat altijd maar één zelfstandig werkwoord.
  • Als in een zin slechts één werkwoord (=pv) staat, is dat een zelfstandig werkwoord.
  • Als er meer werkwoorden in een zin staan, staat het zww meestal achter in de zin. Alle overige werkwoorden, dus ook de pv, zijn hulpwerkwoord

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeldzinnen
- Bij de bakker koop (=zww) je lekkere gebakjes.

- Bij de bakker kun (=hww) je lekkere gebakjes kopen (=zww).

- Bij de bakker zou (=hww) je lekkere gebakjes kunnen (=hww) kopen (=zww).

Slide 5 - Diapositive

Aan de slag!

Maak van blz. 90 uit je boek, opdr. 1.

Klaar? Maak dan de opdrachten van het bijvoeglijk naamwoord af (blz. 60-61 opdr. 2 en 3). 

Slide 6 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 7 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
Let op:
• De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten. Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
• Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanwijzend voornaamwoord.

Slide 8 - Diapositive

Vragend voornaamwoord
  • Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van een vraag.
  • Een vragend voornaamwoord vraagt naar een dier, ding of mens


  • Wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 9 - Diapositive

Vragend voornaamwoord
                                    Pas op:
                          - Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoorden als ze                  terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.
Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde.

- Woorden die vragen naar een plaats en tijd 
zijn geen vragend voornaamwoorden (waarheen, wanneer, waar,).

- Het woord 'Hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 10 - Diapositive

Aan de slag!

Maak van blz. 120-121 opdr. 1 en 4.

Klaar? Maak dan de opdrachten af van bijvoeglijk naamwoord (blz. 60-61, opdr. 2 en 3) en werkwoorden (blz. 90 opdr. 1)

Slide 11 - Diapositive