Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Nederlands & Twents
Slide 1 - Diapositive
Lesdoel
Je maakt kennis met Twents
Je maakt kennis met straattaal
Je weet wanneer je welke taal gebruikt
Slide 2 - Diapositive
Welke dialecten ken je?
Slide 3 - Carte mentale
Slide 4 - Vidéo
Achtergrond
Eenvoudig uitgelegd:
Dialect is een taal op zich: met een eigen woordenschat, klanken en grammatica.
Een dialect kan voor vooroordelen zorgen ('dom', maar gezellig) en kan minder kansen geven bij bijv. sollicitaties. Een dialect kan soms lastig verstaanbaar zijn voor iemand die het dialect niet spreekt of kent.
Slide 5 - Diapositive
Wat zijn eigenschappen van een dialect?
A
Het wordt op school geleerd.
B
De spelling en grammatica zijn niet vastgelegd.
C
De woordbetekenissen zijn vastgelegd.
D
Maakt deel uit van het culturele erfgoed van een bepaalde regio.
Slide 6 - Quiz
Weetjes over het Twentse dialect
Dialect van het Nedersaksisch.
Ongeveer 62% van de Twentse bevolking spreekt dagelijks Twents.
In de bouw, de zorg en agrarische sector is het Twents de hoofdtaal.
Er is niet één 'echte Twentse taal', meer veel verschillen per regio; bijv. deerntje, maagie, wichie -> meisje.
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Vidéo
Wat is het verschil tussen een accent en een dialect?
Slide 9 - Question ouverte
Wat zegt jouw taalgebruik over jou?
Slide 10 - Question ouverte
Slide 11 - Vidéo
Waarom spreken jongeren straattaal?
Het is een codetaal.
Het zorgt voor verbondenheid, maar kan ook mensen uitsluiten.
Je toont bij welke groep je sociaal en geografisch hoort.
Leuke manier om met taal te spelen-> straattaal kent geen regels -> heeft een hoog 'do it yourself' gehalte.
Boodschap hoeft niet letterlijk onder woorden gebracht te worden -> én toch is het verband/ de relatie helder.
Slide 12 - Diapositive
Hoe komt het dat veel jongeren naast de Nederlandse taal ook straattaal spreken?
A
Het wordt gebruikt in songteksten.
B
Jongeren willen graag bij een bepaalde groep horen.
C
Jongeren die straattaal spreken zijn vaak tweetalig opgevoed en leren dit thuis.
Slide 13 - Quiz
Welke taal gebruik je?
Informele taal
Persoonlijke gesprekken: je/jij, voornaam gebruiken, geen echte taalregels.
Formele taal
Zakelijke gesprekken: u, meneer/mevrouw, beleefd spreken.