Woordsoorten opfrissen

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Woordsoorten opfrissen
Aan het einde van deze LU heb je opgefrist hoe je 
woordsoorten in een zin kunt vinden en benoemen

Slide 3 - Diapositive

Welke woordsoorten hebben we gehad?
Zelfstandig naamwoord (znw)

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Lidwoord (lw)


Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Carte mentale

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 6 - Diapositive

ZELFSTANDIG NAAMWOORD
Mensen
Docent, meisje, vader, voetballer, stukadoor, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Hond, kat, dino, lieveheersbeestje...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoel
Tafel, hersenen, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, verlangen, honger...
(Eigen) namen
Fenna, Emil, Dukenburg, Waalbrug, Veenstra...

Slide 7 - Diapositive

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 8 - Diapositive

Lidwoorden

Slide 9 - Carte mentale

LIDWOORD

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het ('t)

- een ('n)

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden

De en het zijn bepaalde lidwoorden.

Een is een onbepaald lidwoord.

Slide 10 - Diapositive

Werkwoorden

Slide 11 - Carte mentale

WERKWOORD

- werkwoorden = doe-woorden

- zegt wat iets of iemand doet of overkomt

- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)




Slide 12 - Diapositive

Bijvoeglijk 
naamwoord

Slide 13 - Carte mentale

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 14 - Diapositive

VOORZETSEL

Woord dat aangeeft

waar, wanneer of waarom

iets of iemand iets doet

waar
(... de kooi) in, op, achter, voor, naast, boven, onder... 
wanneer
ik appte tijdens de les, ik heb morgen om tien uur een afspraak, vanaf vandaag geldt het nieuwe rooster...
waarom
vanwege de storm blijft de brug dicht, dankzij mijn moeder kwam ik niet te laat

Slide 15 - Diapositive

Voorzetsels

Slide 16 - Carte mentale

Slide 17 - Vidéo

De opbouw van een zin

De     hond     loopt     naar     het      grote    veld.

Benoem de woordsoorten van deze zin !


Slide 18 - Diapositive

Lidwoord
Zelfst. naamw.
Werkwoord
Bijvoeglijk naamw.
Voorzetsel
De
hond
loopt
naar
het
grote
veld.

Slide 19 - Question de remorquage


Wat heb JIJ geleerd deze les?

Slide 20 - Question ouverte

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
?

Slide 21 - Quiz

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
?

Slide 22 - Quiz

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
?
D
lidwoord

Slide 23 - Quiz

Welke woordsoort is "glimt" in deze zin?
De rode auto glimt zo mooi.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 24 - Quiz

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
?

Slide 26 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 27 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Janneke heeft een mooi ____ aan.
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
?

Slide 28 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De paarden grazen ___ de wei.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 29 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
?

Slide 30 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Vorige week heb ik een toets voor Nederlands gemaakt.
_______
A
?
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 31 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze moeilijke toets had ook erg veel vragen.
____________
A
?
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 32 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
De resultaten van de toets waren niet erg hoog.
____
A
?
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 33 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Voor het volgende proefwerk zullen we beter moeten leren.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 34 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van woordsoorten.
_____________
A
?
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 35 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
We hoeven voor dit hoofdstuk maar 4 woordsoorten te kennen.
__________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 36 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
De makkelijkste woordsoort vind ik het lidwoord.
_________________
A
?
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 37 - Quiz

Weet je nog wat het lesdoel was?
Is dat gelukt?

Slide 38 - Question ouverte