H6 Bijwoordelijke bepaling 2 - 21 januari

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

bijwoordelijke bepaling +herhaling

7 juni 

Herhalen

pv

ow

wg

lv

mv

Wie (of wat) + wg =

1. Lijdend voorwerp (lv)
2. Onderwerp (ow)
3. Persoonsvorm (pv)
4. Meewerkend voorwerp (mv)

Wat (of wie) + wg + ow =

1. Lijdend voorwerp (lv)
2. Meewerkend voorwerp (mv)
3. Onderwerp (ow)
4. Persoonsvorm (pv)

Aan wie/voor wie + wg + ow + lv =

(noteer de afkorting)

Nu zelf: welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?

De leerling stelt een vraag aan de docent.

benoem de zinsdelen!

en nu  ...

de bijwoordelijke bepaling

(de zinsdelen die overblijven)

bijwoordelijke bepaling bwb

tijd                                      gisteren, over een poosje, om 10 uur

plaats                                hier, op de Antillen, thuis)

reden (                              omdat het mooi weer is

manier waarop              met een lief gezicht, op een drafje

hoeveelheid                    met z'n tienen, honderd

...

geeft antwoord op :

waar

 wanneer

waarom

waarmee

waardoor

hoe

hoeveel

deze vraagwoorden

zijn zelf ook  een bwb

bwb geeft antwoord op:

waar

wanneer

waarom

waarmee

waardoor

hoe

hoeveel

deze vraagwoorden zijn zelf ook bwb

waar

wanneer

waarom

waarmee

waardoor

hoe

hoeveel

Op welke vragen geeft de bwb antwoord?

OEFENEN

Thijn maakt gisteren zijn huiswerk.

bwb=

1. Thijn
2. maakte
3. zijn huiswerk
4. gisteren

Kabouter Spillebeen zat op een grote paddenstoel?
bwb?

1. Kabouter
2. Kabouter Spillebeen
3. grote paddenstoel
4. op een grote paddenstoel

Vanochtend vroeg liet ik de hond uit, zodat hij kon plassen.
bwb?

1. Vanochtend
2. Vanochtend vroeg + zodat hij kon plassen
3. liet uit
4. de hond

De familie Buddenbruck woont in Duitsland, maar komt uit Limburg.
bwb?

1. in Duitsland
2. uit Limburg
3. Duitsland + Limburg
4. in Duitsland + uit Limburg

Aan de slag

Grammatica bijwoordelijke bepaling H6

startopdracht (klassikaal)

Bekijk de video-uitleg

Maak alle opdrachten