Werkwoordspelling - verleden tijd

Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
 deel 2 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
 deel 2 

Slide 1 - Diapositive

DOEL

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
spelling: werkwoordspelling

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

boek bladzijde 113 en 115

Slide 4 - Diapositive

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn zó sterk dat ze de klank in de verleden tijd kunnen veranderen. 

Daarom noemen we ze ook wel andere-klank woorden

Je schrijft ze zoals je ze hoort

Slide 5 - Diapositive

Schrijf in de verleden tijd:
Hij ... het bedrag uit. (rekenen)
A
rekente
B
rekende
C
rekendde
D
rekent

Slide 6 - Quiz

Schrijf in de verleden tijd:
Ik ... de pasta. (koken)
A
kook
B
kookt
C
kookde
D
kookte

Slide 7 - Quiz

Schrijf in de verleden tijd:
Ik ... naar de voetbalwedstrijd op tv. (kijken)
A
kijkt
B
keek
C
kijkte
D
kijkde

Slide 8 - Quiz

Schrijf in de verleden tijd:
Wij ... de pannen op tafel. (zetten)
A
zetten
B
zaten
C
zetden
D
zedden

Slide 9 - Quiz

Schrijf in de verleden tijd:
Wij ... met brood en thee. (ontbijten)
A
ontbijtten
B
ontbetten
C
ontbeten
D
ontbijten

Slide 10 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 11 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft ... (schaatsen)
A
geschaatst
B
geschaatsd

Slide 12 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 13 - Quiz

GELEERD?

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
spelling: werkwoordspelling

Slide 14 - Diapositive

Wat wil je nog zeggen of vragen. Typ dat in

Slide 15 - Question ouverte