ECO H1.1 Wat wil je kopen?

Wat wil jij kopen?
1 / 20
suivant
Slide 1: Carte mentale
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wat wil jij kopen?

Slide 1 - Carte mentale

leerdoelen

Aan het einde van deze paragraaf:


  • kun je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften;

  • weet je wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil;

  • kun je beschrijven hoe je als consument in je behoeften voorziet;

  • kun je een geldbedrag op de juiste manier noteren en een gemiddelde berekenen.




Slide 2 - Diapositive

basisbehoeften 
Basisbehoeften is alles wat je nodig hebt om te kunnen leven. Zoals eten, drinken, kleding, onderdak. 

Alles wat je gebruikt om je leven leuker of makkelijker te maken noem je overige behoeften. 
Zoals vakantie, spelcomputer, make-up etc. 

Slide 3 - Diapositive

economie
Economie gaat vaak over de behoeften die mensen hebben en hoe ze in die behoeften kunnen voorzien. 

Slide 4 - Diapositive

Welk begrip past bij elektriciteit?
A
basisbehoefte
B
overige behoefte

Slide 5 - Quiz

Welk begrip past bij een schilderij?
A
basisbehoefte
B
overige behoefte

Slide 6 - Quiz

Internet basisbehoefte?

Slide 7 - Diapositive

Wat vind jij?
Hoort internet bij een basisbehoefte? Leg uit waarom wel of niet.

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Vidéo

oefenen met leren 
Maak een samenvatting van de tekst 'ruilen' op blz 12 


Slide 10 - Diapositive

ruilen 
Directe ruil is het ruilen van spullen van jezelf tegen spullen van een ander. 

Dit was alleen niet altijd handig. Mensen hadden niet altijd spullen die evenveel waard waren. 
Zo begon indirecte ruil. 

Indirecte ruil is wanneer je iets ruilt voor geld.   

Slide 11 - Diapositive

kopen wat je nodig hebt 
Goederen zijn tastbare producten. Het is een voorwerp dat je aan kunt raken zoals een fiets of brood. 

Een dienst is een niet-tastbaar product zoals een advocaat die je helpt of reparatie aan je fiets. 

Een consument is iemand die goederen of diensten koopt. 

Slide 12 - Diapositive

Bas koopt een nieuw huis. Voor hij verhuist laat hij het schilderen en een nieuwe vloer leggen.

Wat is het huis?
A
dienst
B
goederen

Slide 13 - Quiz

Bas koopt een nieuw huis. Voor hij verhuist laat hij het schilderen en een nieuwe vloer leggen.

Wat is Bas?
A
dienst
B
consument

Slide 14 - Quiz

Bas koopt een nieuw huis. Voor hij verhuist laat hij het schilderen en een nieuwe vloer leggen.

Wat is het schilderwerk?
A
dienst
B
goederen

Slide 15 - Quiz

bedragen noteren 
Zo noteer je een bedrag op de juiste manier:
  • Voor een bedrag schrijf je het €-teken.
    bijvoorbeeld € 170
  • Een geldbedrag noteer je met twee decimalen.
    bijvoorbeeld € 24,99
  • Achter een heel bedrag hoeft niets te staan, maar ,00 en ,- mag.
bijvoorbeeld € 35 of € 35,00 of € 35,-
  • Bij duizendtallen schrijf je een punt om het getal goed te overzien.
bijvoorbeeld € 22.500




Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Romy heeft 2 toetsen gemaakt voor Nederland.
Ze heeft een 8 (1x) en een 5 (2x). Wat is haar gemiddelde cijfer?

Slide 18 - Question ouverte

leerdoelen

Aan het einde van deze paragraaf:


  • kun je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften;

  • weet je wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil;

  • kun je beschrijven hoe je als consument in je behoeften voorziet;

  • kun je een geldbedrag op de juiste manier noteren en een gemiddelde berekenen.




Slide 19 - Diapositive

Bekijk de leerdoelen.
Heb je de leerdoelen allemaal bereikt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage