Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Vorm:
Verleden tijdsvorm van to be (was / were) + werkwoord + -ing.
Je gebruikt de past continuous als je zegt wat er op een bepaald moment in het verleden bezig was, of als je zegt wat je toen aan het doen was.
Als iets aan de gang was, toen er iets anders gebeurde.
when
was/were + ww + -ing
past simple = korte plotselinge gebeurtenis in het verleden.ww + ed of 2e vorm van onregelmatige wwen.past continuous = lange gebeurtenis in het verleden.
was/were + (ww + ing)
I was taking a shower when the doorbell rang.
He was waiting for the bus when it started to rain.