NN6 2KGT hoofdstuk 1 taalverzorging 3 pv tt en vt

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Boek NN
- inloggen LessonUp
- terugblik
- lesdoelen
- oefeningen en theorie
- wat heb je geleerd
- aan het werk

Slide 2 - Diapositive

Waar ging de vorige les over?

Slide 3 - Carte mentale

Lesdoelen
  • Je leert de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd correct spellen

Slide 4 - Diapositive

persoonsvorm tt en vt
Als je een persoonsvorm goed wilt schrijven, moet je weten wat de ik-vorm van het werkwoord is. 
De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan. 
Bijvoorbeeld: hele werkwoord: slapen → ik slaap → de ik-vorm van slapen is slaap.

Slide 5 - Diapositive

tegenwoordige tijd - tt
  • ik erbij of jij/je erachter: de ik-vorm (ik vind, vind jij/je)
  • ander enkelvoud: ik-vorm +t (jij vindt, hij/zij vindt)
  • meervoud: het hele werkwoord (wij/jullie/zij vinden)

  • Tip: gebruik lopen om te horen of er een -t achter de ik-vorm moet.






Slide 6 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm juist op
Ik (branden) een kaars voor mijn opa.

Slide 7 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op
Hij (branden) zijn vinger aan de oven.

Slide 8 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm juist op
De kampvuren (branden) heel goed.

Slide 9 - Question ouverte

Verleden tijd van zwakke werkwoorden
enkelvoud: ik-vorm + -de/-te

ik/jij/hij pakte, gooide, lustte, landde

meervoud: ik-vorm + -den/-ten
wij/jullie/zij pakten, gooiden, lustten, landden


Slide 10 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm vt juist op
Gisteren (branden) de kerk af.

Slide 11 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm vt juist op
Wij (fietsen) naar het centrum.

Slide 12 - Question ouverte

verleden tijd van sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank. Je schrijft ze zo kort mogelijk:

enkelvoud: ik/jij/hij gaf, wist, vond
meervoud: wij/jullie/zij gaven, wisten, vonden

Slide 13 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm vt juist op
Ik (geven) hem een cadeau.

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm vt juist op
Wij (slapen) het afgelopen weekend uit tot 12 uur.

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Wat kan ik nu?
  • Het verschil herkennen tussen tegenwoordige en verleden tijd.
  • De persoonsvorm met behulp van het schema werkwoordspelling correct schrijven

Slide 17 - Diapositive

Wat ga je doen?
Ik ga zelfstandig aan het werk
Ik ga met de docent de opdrachten bespreken en daarna aan het werk

Slide 18 - Sondage

Aan het werk
Maak van hoofdstuk 1 -taalverzorging 3 (persoonsvorm tt en vt) -  
Basis: opdracht 2, 3 en 4
KT: opdracht 2, 3, 4 en 5.

Slide 19 - Diapositive