Lesson 5 writing and grammar : tags

Question tags
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Question tags

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?

  • Unit 3 lesson 5 blz 114 t/m 120
  • opdracht 2 t/m 9 (behalve 7)

  • Uitleg over het gebruik van tags   


Slide 2 - Diapositive

We bekijken alle opgaven
Bij opgave 4,5 en 6 hoort instructie

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van deze instructie ken je de regels voor het gebruik van tags ( aangeplakte vraagjes )  en kun je deze  toepassen bij tenminste 8 zinnen.

Slide 4 - Diapositive

Instruction

Slide 5 - Diapositive

Tag question: Kort vraagje aan het einde van de zin 
Je checkt of iets klopt en/of de ander  er ook zo over denkt als jij.  

Voorbeeld: You can hear me now, can't you


Slide 6 - Diapositive

Vul aan:
It is nice weather ,________________?
A
is it?
B
isn't it ?

Slide 7 - Quiz

Tags 
Je gebruikt in de tag hetzelfde persoonlijk voornaamwoord als in de zin 
OF  het voornaamwoord dat hoort bij de naam of het woord: 
He is smart , isn't  he ?
Tom is smart , isn't  he ?
Tom and Jane are smart, aren't they ?
This dog is friendly, isn't it

Slide 8 - Diapositive

You are my best friend, ...?
timer
0:20
A
are we?
B
is he?
C
am I?
D
aren't you?

Slide 9 - Quiz

Ariana Grande is a singer, ...?
timer
0:20
A
isn't she?
B
is he?
C
are you?
D
am I?

Slide 10 - Quiz

          Je gebruikt not OF in de zin Of in de tag

Slide 11 - Diapositive

Vul aan:
This isn't difficult, ______________?
A
isn't it
B
is it?

Slide 12 - Quiz

That girl is new here, ...?
timer
0:20
A
isn't she?
B
are we?
C
am I?
D
aren't I?

Slide 13 - Quiz

Staan er 2 werkwoorden in de zin dan herhaal je het eerste werkwoord :
Dus: Als er in de zin een hulpwerkwoord staat, zoals een vorm van to be, to have, to do, dan gebruik je dat ook in de tag. 

You have got a  bike,  haven't  you?
James doesn't like horses, does he?
Let op! Bij I am
I am great, aren't I?

Slide 14 - Diapositive

Your arm doesn't hurt, ...........?
A
does it?
B
doesn't it?

Slide 15 - Quiz

She doesn't like him......?
A
is she?
B
do you?
C
isn't it?
D
does she?

Slide 16 - Quiz

Aangeplakte vraagjes
Staat er geen hulpwerkwoord in de zin  dan gebruik je do of does in de aangeplakte vraag. Net als in gewone vragen.

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 17 - Diapositive

The girls play soccer
A
do they?
B
don't they?
C
playn't they

Slide 18 - Quiz

The bus speeds up
A
doesn't it
B
isn't it?

Slide 19 - Quiz

The students can't come to school, ................ ?
A
can they?
B
can't they?

Slide 20 - Quiz

There
Je kan ook een zin met 'there' als onderwerp hebben 

Voorbeeld: 
There is a lot of food at the party, isn't  there

Slide 21 - Diapositive

There is a lot of noise, ..............?
A
is there?
B
isn't there?

Slide 22 - Quiz

Ik snap de question tags.
A
Ja.
B
Nee.
C
Met een beetje meer hulp.

Slide 23 - Quiz

Aan de slag!
Blz 114 opgave 2
Blz 115 opgave 3 en 4
Blz 116 opgave 5, 6 en 7
Blz 117 opgave 8

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive