Lesson 5 writing and grammar : tags

Wat gaan we doen vandaag?
les 5- Unit 3  
  • Uitleg over het gebruik van tags
  • Werkblad QT   
  • Les 3.5  Opgave 1 tm 3

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we doen vandaag?
les 5- Unit 3  
  • Uitleg over het gebruik van tags
  • Werkblad QT   
  • Les 3.5  Opgave 1 tm 3

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van deze les ken je de regels voor het gebruik van tags ( aangeplakte vraagjes )  en kun je deze  toepassen bij tenminste 8 zinnen.

Slide 2 - Diapositive

Aangeplakte vraagjes met  het werkwoord 'to be'  

Slide 3 - Diapositive

Instruction
Waarom tags ?

Slide 4 - Diapositive

Hoe werkt het? 
  1. Je herhaalt de eerste 2 woorden van de zin in omgekeerde volgorde achter de komma:
He is very clever, isn't he ?
The weather isn't nice, is it ?
Tom and Jane are nice people, aren't  they ?

Slide 5 - Diapositive

Hoe werkt het?
2. Je gebruikt in de tag hetzelfde persoonlijk voornaamwoord als in de zin .  
Of het voornaamwoord dat hoort bij het onderwerp. 
He is smart , isn't  he ?
Tom is smart , isn't  he ?
Tom and Jane are smart, aren't they ?
This dog is friendly, isn't it

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive


This isn't difficult,
..........?
A
isn't it
B
is it?

Slide 8 - Quiz

Staan er 2 werkwoorden in de zin dan herhaal je het eerste werkwoord :
 TO HAVE,  TO DO 

You have  got a  bike,  haven't  you?
James doesn't  like horses, does he?

Slide 9 - Diapositive

TO DO 
Bij zelfstandige werkwoorden gebruik je TO DO in de TAG 

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 10 - Diapositive

She doesn't like him......?
A
is she?
B
do you?
C
isn't it?
D
does she?

Slide 11 - Quiz

Homework
Lesson 3.5 : exercises 1 till 8, 11 and 12   : ONLINE !

Slide 12 - Diapositive

Kijk naar het lesdoel van vandaag.
Heb jij dat lesdoel bereikt?

Slide 13 - Question ouverte

Wat heb je van mij nodig om de stof nog beter te begrijpen?

Slide 14 - Question ouverte

Herhaling Tags 
  • Wie heeft extra hulp nodig? 

Tip: 
  • Doe de Grammaticatrainer  
  • Doe 5 en 6 opnieuw

Slide 15 - Diapositive

Tags = aangeplakte vraagjes
1) Je herhaalt de eerste 2 woorden van de zin in omgekeerde volgorde achter de komma. 
Let op negatief / positef > He is very clever, isn't he ?
2)  Je gebruikt in de tag altijd een persoonlijk voornaamwoord 
3) Staan er 2 werkwoorden in de zin , herhaal het eerste WW  
4) Gebruik DO of DOES bij alle andere werkwoorden
The boys play football, don't they?

Slide 16 - Diapositive

Lesson 3.5 : exercises 
7. Woordjes
8 : Zinnen vertalen naar het Engels
Let Op: maanden en dagen met HOOFDLETTER
Kijk bij de tip hoe je data schrijft
9a: Schrijf de informatie KORT op 
11: Schrijf een uitnodiging voor een klassenfeest  
12: Beantwoord de vragen ( in het Engels) met info uit de tekst
Klaar? Doe de test jezelf

Slide 17 - Diapositive

Homework 
Exercise 6 again (together).
Homework is the 'grammaticatrainer' and exercises 7 till 10
 

Slide 18 - Diapositive

Tag question: Kort vraagje aan het einde van de zin 
Je checkt of iets klopt en/of de ander  er ook zo over denkt als jij.  

Voorbeeld: You can hear me now, can't you


Slide 19 - Diapositive

+ / - 
Als de zin bevestigend is (+), dan is de tag ontkennend(-) 

Voorbeeld: He is very angry, isn't he

Slide 20 - Diapositive

- / +
Als de vraag ontkennend is (-), dan is de tag bevestigend (+)

Voorbeeld: She can't come to school today, can she?
    

Slide 21 - Diapositive

I, you, he, she, it, we, they 
Je gebruikt altijd de persoonlijke voornaamwoorden op het einde van de tag. 

Voorbeeld:
The dog isn't very nice, is it?
My grandparents are very happy, aren't they


Slide 22 - Diapositive

There
Je kan ook een zin met 'there' als onderwerp hebben 

Voorbeeld: 
There is a lot of food at the party, isn't  there

Slide 23 - Diapositive

QT
Staat er geen hulpwerkwoord in de zin  dan gebruik je do of does in de aangeplakte vraag. Net als in gewone vragen.

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 24 - Diapositive

He is very tall, ..............?
A
is he?
B
isn't he?

Slide 25 - Quiz

Your arm doesn't hurt, ...........?
A
does it?
B
doesn't it?

Slide 26 - Quiz

The students can't come to school, ................ ?
A
can they?
B
can't they?

Slide 27 - Quiz

He likes to play football, .........................?

Slide 28 - Question ouverte

You like to go to the cinema, ....................?

Slide 29 - Question ouverte

There are many popular TV shows,
......................?

Slide 30 - Question ouverte

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive