Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Je eigen omgeving
Slide 1 - Diapositive
Sleep naar de juiste provincie
Overijssel
Friesland
Groningen
Drenthe
Flevoland
Gelderland
Slide 2 - Question de remorquage
De hoofdstad van Friesland is...
A
Arnhem
B
Groningen
C
Leeuwarden
D
Maastricht
Slide 3 - Quiz
De hoofdstad van Flevoland is...
A
Amsterdam
B
Utrecht
C
Den Bosch
D
Lelystad
Slide 4 - Quiz
De hoofdstad van Groningen is...
A
Den Haag
B
Groningen
C
Middelburg
D
Assen
Slide 5 - Quiz
Sleep naar de juiste provincie
Zuid-Holland
Zeeland
Limburg
Utrecht
Noord-Holland
Noord-Brabant
Slide 6 - Question de remorquage
De hoofdstad van Drenthe is...
A
Den Haag
B
Groningen
C
Middelburg
D
Assen
Slide 7 - Quiz
De hoofdstad van Noord-Holland is...
A
Maastricht
B
Arnhem
C
Haarlem
D
Middelburg
Slide 8 - Quiz
De hoofdstad van Noord-Brabant is...
A
Den Haag
B
Groningen
C
Den Bosch
D
Assen
Slide 9 - Quiz
De hoofdstad van NEDERLAND is...
A
Alkmaar
B
Assen
C
Groningen
D
Amsterdam
Slide 10 - Quiz
Zet de nummers 1, 4, 13 en 20 onder elkaar en schrijf erachter om welke steden het gaat
Slide 11 - Question ouverte
De kaart gaat over de 20 grootste steden in Nederland. In welke provincies zijn er geen steden, die bij de top 20 horen?
A
Gelderland en Overijssel
B
Groningen en Drente
C
Limburg en Flevoland
D
Zeeland en Friesland
Slide 12 - Quiz
Welk schaalniveau heeft deze kaart?
A
Lokaal
B
Regionaal
C
Nationaal
D
Mondiaal
Slide 13 - Quiz
Hoe heet zo'n kaart?
Slide 14 - Question ouverte
Noteer twee vormen van ruimtegebruik die op de kaart worden weergegeven
Slide 15 - Question ouverte
Noem drie voorzieningen, die op dit kaart staan.
Slide 16 - Question ouverte
Welke voorziening heeft het grootste verzorgingsgebied?
A
Het plantsoen
B
Het station
C
Het café
D
De school
Slide 17 - Quiz
Noteer de letters van de juiste uitspraken. A Kantoren, showrooms en garages hebben veel ruimte nodig, dus staan ze vaak op een apart bedrijventerrein in een dorp of stad. B Flats met meer lagen op elkaar noem je eengezinswoningen. C Een koopwoning is het eigendom van de bewoner. D Soestdijk is in Soest de populairste wijk met huurwoningen.
A
A en B
B
B en D
C
A en C
D
C en B
Slide 18 - Quiz
Schrijf de juiste woorden hieronder: a Een onderdeel van stedelijke vernieuwing is renovatie / agglomeratie b In een nieuwbouwwijk worden vooral woningen / voorzieningen gebouwd. c Een wijk in een stad bestaat uit verschillende buurten / voorzieningen.
Slide 19 - Question ouverte
Slechte huizen
criminaliteit
renovatie
sloop en nieuwbouw
buurtcontact
veilig verkeer
Slide 20 - Question de remorquage
Iemand doet twee uitspraken: I Als het geboortecijfer hoger is dan het sterftecijfer, is er sprake van een geboorteoverschot. II Vestiging min vertrek geeft een vertrek- of vestigingsoverschot.
A
I en II zijn beide goed.
B
I en II zijn beide fout.
C
I is goed en II is fout.
D
I is fout en II is goed.
Slide 21 - Quiz
Tot welk jaar vond er urbanisatie plaats in Amsterdam?
A
tot 1963
B
tot 1985
C
tot 1994
D
tot 1958
Slide 22 - Quiz
Waar verhuisden de mensen in de periode van suburbanisatie van Rotterdam naartoe? Noem drie plaatsen, elk in een verschillende windrichting.
Slide 23 - Question ouverte
Met welk begrip kun je de verplaatsingen van mensen aanduiden?
A
Irrigatie
B
Imitatie
C
Migratie
D
Irritatie
Slide 24 - Quiz
Noteer steeds het juiste begrip. a Het aantal woningen per vierkante kilometer b Het verhuizen van de ene woonplaats naar een andere woonplaats. c Het vernieuwen van woonwijken in een stad d Stad met eraan vastgegroeide voorsteden en dorpen
Slide 25 - Question ouverte
Welke wijk heeft het hoogste geboortecijfer?
Slide 26 - Question ouverte
Welke wijk heeft het grootste geboorteoverschot?
A
Leeburg
B
Kanaleneiland
C
Geboorteoverschot is bij beide even groot
D
Dat kun je in deze figuur niet zien
Slide 27 - Quiz
Welke voorziening heeft het grootste verzorgingsgebied?
A
B
C
D
Slide 28 - Quiz
Welk antwoord heb je bij deze vraag gekozen en leg uit waarom je juist dat antwoord hebt gekozen.
Slide 29 - Question ouverte
Wat is natuurlijke bevolkingsgroei
A
Dat de bevolking snel groeit
B
Het aantal immigranten min het aantal emigranten
C
Het aantal geboorten min het aantal sterfte gevallen
D
Het aantal geboorten in een jaar
Slide 30 - Quiz
Waarom is Amsterdam een multiculturele samenleving?
A
Omdat er in Amsterdam veel mensen uit verschillende culturen wonen.
B
Omdat er in Amsterdam veel mensen uit Marokko wonen.
C
Omdat er in Amsterdam veel autochtonen wonen.
D
Omdat er in Amsterdam veel mensen uit België en Duitsland wonen.
Slide 31 - Quiz
Wat is adressendichtheid?
A
aantal huizen per km2
B
aantal adressen in een cirkel van 1 km
C
aantal huizen in een cirkel van 1 km
D
aantal adressen per km2
Slide 32 - Quiz
Op de foto zie je een .... De huizen op foto zijn een voorbeeld van...
A
eensgezinswoning/laagbouw
B
eensgezinswoning/hoogbouw
C
meergezinswoning/laagbouw
D
meergezinswoning/hoogbouw
Slide 33 - Quiz
Bij Aardrijkskunde wordt de term inrichting vaak gebruikt. Maar wat is eigenlijk de omschrijving van dit begrip?
A
Het bouwen van huizen en voorzieningen.
B
Het gebruik van de ruimte voor wonen, werken, verkeer en recreatie.
C
Het aanleggen van pleintjes en parken.
D
Het gebruik van de ruimte voor wonen (huizen) en werken (bedrijven en fabrieken).
Slide 34 - Quiz
Welke voorzieningen vind je alleen in een stad en welke kom je ook in een dorp tegen?
stad
dorp
ziekenhuis
basisschool
bakker
bijenkorf
supermarkt
School voor voortgezet onderwijs
Slide 35 - Question de remorquage
Suburbanisatie = verstedelijking
A
Juist
B
Onjuist
Slide 36 - Quiz
Wat is geen stedelijk gebied?
A
Randstad
B
Twente
C
Brabantse stederij
D
Leeuwarden
Slide 37 - Quiz
Wat probeert de tekenaar duidelijk te maken in deze cartoon?