Personalpronomen & haben,sein,werden

persoonlijk voornaamwoord
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2-6

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Diapositive

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 2 - Question de remorquage

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e nv.
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 3 - Question de remorquage

Wat wordt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval? Sleep het juiste antwoord.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
euch
mich
dich
ihn/sie/es
uns
sie/Sie

Slide 4 - Question de remorquage

Personalpronomen

Slide 5 - Diapositive

Wanneer krijg je de vormen ich, du, er, wir, ihr?
A
Als het onderwerp is
B
Als het lijdend voorwerp is
C
Als het meewerkend voorwerp is

Slide 6 - Quiz

Waar staat het onderwerp meestal?
A
Achteraan de zin
B
Midden in de zin
C
Aan het begin van de zin

Slide 7 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/wat + gezegde
B
Wie/wat + gezegde + onderwerp
C
aan wie/ voor wie erbij denken

Slide 8 - Quiz

Welke werkwoorden dragen een 3e naamval bij zich?
A
haben, sein & werden
B
können, mögen, müssen & wollen
C
schenken, geben, schicken, sagen & bringen

Slide 9 - Quiz

Maak een keuze!

Kennst du ihn / er
A
ihn
B
er

Slide 10 - Quiz

Maak een keuze!
Ich kenne du / dich
A
du
B
dich

Slide 11 - Quiz

Maak een keuze!

Peter und Petra, ich lade ihr / euch / sie ein.
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 12 - Quiz

Ich schenke (jou) _______ Blumen.
A
du
B
dich
C
dir

Slide 13 - Quiz

Schickst du (hem) ________ eine Karte?
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 14 - Quiz

(Jullie) __________ habt nicht gut gearbeitet!
A
ihr
B
euch
C
euer

Slide 15 - Quiz

Kannst du (haar) _________ sehen?
A
sie
B
ihr
C
euch

Slide 16 - Quiz

Sie geben (mij) _________ noch eine Chance.
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 17 - Quiz

Meine Freundin mag (hem) ________ nicht!
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 18 - Quiz

Was machst (jij) ________ hier?
A
du
B
dich
C
dir

Slide 19 - Quiz

Ich kenne (u) ________ nicht.
A
Sie
B
sie
C
Ihnen

Slide 20 - Quiz

Wie findet (hij) _________ diese Musik?
A
er
B
ihn
C
ihm

Slide 21 - Quiz

Frau Santinge hat (ons) _______ dort gesehen.
A
wir
B
unser
C
uns

Slide 22 - Quiz

haben: Ich _________ keine Zeit.
sein: Ich ________ nicht dabei.
A
haben/sein
B
hast/bist
C
habe/bin

Slide 23 - Quiz

haben: _________ ihr das auch gesehen?
A
haben
B
habt
C
hat

Slide 24 - Quiz

Werden:
___________ du morgen kommen?

A
werdest
B
wirst
C
wirdst

Slide 25 - Quiz

sein: Die Kinder __________ sehr brav.
A
sind
B
sein
C
seid
D
ist

Slide 26 - Quiz

Frau Santinge
ihr
Anna und Anton
du

   werden

     bist

    habt



    wird

Slide 27 - Question de remorquage