Modern Klassiek

• Muziek
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Impressionisme

Expressionisme

Neoclassicisme

Seriële muziek

Welke uitvoeringstechniek hoor je hier?

1. Arpeggio
2. Glissando

Welk begrip past bij muziek uit het Expressionisme?

1. Dodecafonie
2. Heletoonstoonladder

Welk begrip past bij de muziek uit het Impressionisme?

1. Con sordino
2. Sprechgesang

Bij welke van onderstaande stromingen past deze compositie het best?

1. Impressionisme
2. Expressionisme
3. Neoclassicisme

Bij welke van onderstaande stromingen past deze compositie het best?

1. Impressionisme
2. Neoclassicisme
3. Expressionisme

Een orkestwerk staat in C-groot, maar het dwarsfluitmotief en ook het antwoord zijn op een andere toonladder gebaseerd.
Geef de technische term voor dit verschijnsel.

Welke compositietechniek zie je hier?

Welke toonladder zie je hier?

1. Pentatonische ladder
2. Heletoonstoonladder

Tot welke stroming behoort het luisterfragment?

Uit welk interval is dit motief opgebouwd?

1. R5
2. G3
3. R4
4. K3

Geef de technische term voor het stemgebruik.

Leg uit wat in afbeelding
2 gebeurd is met de
basisreeks.

Welke uitvoeringstechniek hoor je hier?

Noteer vanaf de noot D de heletoonstoonladder.

Hoeveel voortekens horen er bij D majeur?

1. geen
2. 1
3. 2
4. 3

Welke voortekens horen er bij B mineur?

1. fis
2. fis en cis
3. fis en gis
4. fis, cis en gis

Welke voortekens horen er bij As majeur?

Hoeveel voortekens horen er bij E majeur?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke toonsoort heeft dit stuk?

1. G
2. B
3. Fis
4. D

Welke toonsoort heeft dit stuk?

1. C
2. F
3. G
4. Bes

Welke toonsoort heeft dit stuk?

Wat is de grondtoon, subdominant en dominant in de majeurtoonladder F

1. F, B, C
2. F, Bes, C
3. F, Bes, Ces
4. F, Bis, Cis

Wat is de subdominant in de majeurtoonladder van Dd

1. D
2. E
3. G
4. A