Havo 2 Nederlands periode 2 Grammatica zd & ws

Nederlands havo 2 periode 2: 
Agenda: 
1. Binnen = Beginnen: opdrachten. 
2. Voorzetselvoorwerp
3.  
4. Afsluiting
Binnen = Beginnen 

- Jas uit en in je kluis
- Telefoon in de telefoontas
- Tassen op de grond
- Boeken op tafel
- Open je boek op blz. 28 
- Begin met 

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands havo 2 periode 2: 
Agenda: 
1. Binnen = Beginnen: opdrachten. 
2. Voorzetselvoorwerp
3.  
4. Afsluiting
Binnen = Beginnen 

- Jas uit en in je kluis
- Telefoon in de telefoontas
- Tassen op de grond
- Boeken op tafel
- Open je boek op blz. 28 
- Begin met 

Slide 1 - Diapositive

Oefening
1. Na dit teleurstellende seizoen zal PSV vermoedelijk de trainer ontslaan. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is het verschil tussen grammatica ZINSDELEN en WOORDSOORTEN?

Slide 3 - Question ouverte

Grammatica hoofdstuk 1
1. Ga naar blz. 242- 245
2. Lees de theorie door
3. Maak opdracht 5 (blz. 245)

Ga naar blz. 28
2. Lees de theorie
3. Maak opdracht 1 & 2


Slide 4 - Diapositive

Nederlands havo 2 periode 2: 
Binnen = Beginnen 

- Jas uit en in je kluis
- Telefoon in de telefoontas
- Tassen op de grond
- Boeken en schrift op tafel
- Aan de slag: 

    - Open je boek op blz. 30
    - Lees de theorie 
    - begin aan opdrachten 1 t/m 3 (blz. 30/31 in stilte) 

timer
15:00

Slide 5 - Diapositive

Stappenplan grammatica zinsdelen
1. persoonsvorm vinden (pv)
2. Zinsdelen benoemen en strepen zetten. 
3. Het gezegde benoemen (wg/ng)
4. onderwerp benoemen (ow)
5. Het lijdend voorwerp benoemen (lv)
6. Het meewerkend voorwerp benoemen (mv)
7. Het voorzetselvoorwerp benoemen. (vv)
8. De bijwoordelijke bepalingen benoemen (bwb)

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 5 De brug (blz. 245)
1. Ik / zal / in de nabije toekomst / ongetwijfeld / een tijdje / in een woonboot / gaan wonen.

2. Wanneer / biedt / deze sportclub / alle vrijwilligers / een feestavond / aan / in de nieuwe kantine?

3 Na dit teleurstellende seizoen / zal / PSV / vermoedelijk / de trainer / ontslaan.

4 Waarom / vertellen / agenten / altijd / zulke nare verhalen / aan de verslaggevers?

5  Vanwege m’n verjaardag / gaf / ik / vandaag / iedereen in de klas / een lekkere Mars.

6 Wat voor eng insect / heeft / de directeur / eigenlijk / gedood / met dat scherpe nagelschaartje?


Slide 7 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp = figuurlijk
Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel. 
Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel. 
Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Slide 8 - Diapositive

Ik wacht op de trein. 

Slide 9 - Diapositive

Wij wachten op de trein. 

Slide 10 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp

Slide 11 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp

Slide 12 - Diapositive

Huiswerk volgende les: 
1. Ga naar blz. 28/29 
2. Lees de theorie door
3. Maak opdracht 1 t/m 3

1. Ga naar blz. 30/31
2. Lees de theorie
3. Maak opdracht 1 t/m 3


timer
1:00

Slide 13 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 14 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Diapositive