Le 20 avril

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Diapositive

Le programme
- Voca 3 geleerd?
- Nakijken teksten
- Uitleg persoonlijke voornaamwoorden deel 2
- Maken leçon 4

Slide 2 - Diapositive

Voca 3

Slide 3 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
onderwerp
met nadruk / na vz
lijdend voorwerp
meewerkend 
voorwerp
je
moi
me/ m'
me / m 
tu
toi
te/t'
te/ t'
il
lui
le/ l'
lui
elle
elle
la/ l'
lui
nous
nous
nous
nous
vous
vous
vous 
vous
ils
eux
les
leur
elles
elles
les
leur

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 6 - Question de remorquage

onderwerp
lijdend 
voorwerp
meewerkend
voorwerp
persoonsvorm
Ik
een boek
aan mijn vader.
geef

Slide 7 - Question de remorquage

In welke zin staat een lijdend voorwerp?
A
Zij geeft het geld
B
Hij verkoopt het huis

Slide 8 - Quiz

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 9 - Question de remorquage

Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Le
Lui
Les
leur
La

Slide 10 - Question de remorquage

Je l'aide.
Je la vois.
On vous donne un cadeau.
Tu leur as écrit?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 11 - Question de remorquage

Waar plaats ik het lijdend voorwerp in de zin?
A
voor de persoonsvorm
B
na de persoonsvorm

Slide 12 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 13 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 14 - Quiz

lijdend voorwerp:
vous connaissez le garçon?
A
je le connais
B
je la connais
C
je l'connais
D
je les connais

Slide 15 - Quiz

In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Je ne téléphone pas.
B
Je lui téléphone.

Slide 16 - Quiz

Een meewerkend voorwerp begint met een...
A
à woord
B
de woord
C
een werkwoord
D
een onderwerp

Slide 17 - Quiz

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meewerkend voorwerp?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 18 - Quiz

In welke zin staat het meewerkend voorwerp op de juiste plek?
A
Tu nous vas demander de l'argent.
B
Tu vas nous demander de l'argent.

Slide 19 - Quiz

het meewerkend voorwerp
Tu as répondu aux copains?
A
Je leurs ai répondu par courriel.
B
je leur ai répondu par courriel.

Slide 20 - Quiz

het meewerkend voorwerp
Tu as dit à Marie de partir?
A
Je lui ai dit de partir
B
je l'ai dit de partir

Slide 21 - Quiz

Hoe ging het met het vervangen van het lijdend voorwerp en meerwerk voorwerp?
A
onvoldoende
B
matig
C
goed
D
uitstekend

Slide 22 - Quiz

Maintenant
-maken leçon 4 WB opdr 46, 47 en 49



Slide 23 - Diapositive

Apprendre: leren chapitre 4 voca 4
Finir: afmaken leçon 4


Slide 24 - Diapositive