Adverbs and Adjectives


Adjectives and Adverbs
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon


Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Diapositive

Aim of this lesson
You know:
  • the difference between adjectives and adverbs
  • how to form them
  • how to use them

Slide 2 - Diapositive

Adjectives and Adverbs


(bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden)

1. Frank is a good singer 
2. My brother is a careful driver.
Een bijvoegelijk naamwoord beschrijft iets of iemand. Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord. (Zelfstandig naamwoord vinden door de, het, een ervoor zetten).

Slide 3 - Diapositive

Adjectives and Adverbs
1. Frank sings well. 
2. My brother drives carefully.

Bijwoorden kunnen andere woorden beschrijven. Een bijwoord zegt bijvoorbeeld hoe iets gebeurt, of hoe iets gedaan wordt. Het zegt iets over een werkwoord.

Slide 4 - Diapositive

Let op!
1. My teachers are nice.
2. That car looks beautiful.
3. Haggis smells awful.

Na koppelwerkwoorden zoals: to be (zijn), to seem (lijken), to feel (zich voelen) + to look (eruitzien), to smell (ruiken), to sound (klinken), to taste (smaken) gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoegelijk naamwoord.

Slide 5 - Diapositive

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoegelijk naamwoord. 

1. Frank is an extremely good singer.
2. My brother is an awfully careful driver.
3. It's an absolutely perfect video clip.


Slide 6 - Diapositive

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een 
ander bijwoord in een zin. 

1. Frank sings absolutely beautifully.
2. My brother drives really well.
3. That clip was filmed extremely perfectly. 




Slide 7 - Diapositive

-ly
De meeste bijwoorden maak je door -ly achter het bijvoegelijk naamwoord te zetten.     
Beautiful - beautifully

Let op! Soms verandert de spelling van het bijwoord. 
Terrible - terribly
Easy - easily

Slide 8 - Diapositive

Vervolg bijwoorden
Er zijn ook onregelmatige bijwoorden. Het bijwoord van good is bijvoorbeeld well - She's a good performer. She performs well. 

Een aantal bijwoorden heeft dezelfde vorm als het bijvoegelijk naamwoord. 
Fast (snel), fair (sportief/eerlijk), low (laag), high (hoog), hard (hard), long (lang), late (laat), loud (luid) en straight (onmiddelijk) - He's a fast driver, He drives fast






Slide 9 - Diapositive


Max is a ... singer.
A
Good
B
Well

Slide 10 - Quiz


You can ... open the box.
A
Easy
B
Easily
C
Easyly

Slide 11 - Quiz


He drives the car ...
A
Carefully
B
Careful

Slide 12 - Quiz


Jamie Oliver cooks ...
A
Fantastic
B
Fantasticly
C
Fantastically

Slide 13 - Quiz


This hamburger tastes ...
A
Awful
B
Awfully

Slide 14 - Quiz


Madonna is a ... singer.
A
Terribly
B
Terrible

Slide 15 - Quiz


That pizza smells ...
A
Nicely
B
Nice

Slide 16 - Quiz

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 17 - Question ouverte

Wat vind je nog moeilijk over adjectives en adverbs?

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Lien