Adjective and adverbs


 Adjectives and Adverbs
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon


 Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Diapositive

Aim of this lesson
At the end of this lesson you know:

  • the difference between adjectives and adverbs
  • how to form them
  • how to use them

Slide 2 - Diapositive

What are adjectives(1) and adverbs(2)?
A
1 bijvoeglijk voornaamwoorden, 2 bijwoorden
B
1 bijwoorden, 2 bijvoeglijk voornaamwoorden
C
1 zelfstandig naamwoorden, 2 werkwoorden
D
1 werkwoorden, 2 zelfstandig naamwoorden

Slide 3 - Quiz

Adjectives and Adverbs


(bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden)

1. Frank is a good singer 
2. My brother is a careful driver.

An adjective describes something or someone, it says something about the noun (zelfstandig naamwoord). 

Slide 4 - Diapositive

Adjectives and Adverbs
1. Frank sings well. 
2. My brother drives carefully.

Adverbs (Bijwoorden) beschrijven andere woorden. Ze geven aan hoe iets wordt gedaan. Ze slaan dan ook vaak terug op een werkwoord dat in de zin wordt genoemd. Frank zingt mooi. Zingt is het werkwoord.

Slide 5 - Diapositive

An adverb can also describe an adjective.

1. Frank is an extremely good singer.
2. My brother is an awfully careful driver.
3. It's an absolutely perfect video clip.


Slide 6 - Diapositive

An adverb can also describe anothe adverb in the sentence.

1. Frank sings absolutely beautifully.
2. My brother drives really well.
3. That clip was filmed extremely perfectly. 




Slide 7 - Diapositive

To summarize
Een bijwoord verwijst naar een van de volgende dingen.
1. Een werkwoord
2. Een bijvoeglijk naamwoord
3. Een ander bijwoord




Slide 8 - Diapositive

-ly
Most adverbs are formed by adding -ly after the adjective.
Beautiful - beautifully

Remember! Sometimes the spelling of the adverb changes. 
Terrible - terribly
Easy - easily

Slide 9 - Diapositive

Irregular  adverbs
There are also irregular adverbs. The adverb for good is  well - She's a good performer. She performs well. 

A few adverbs have the same form as the adjective.
Fast (snel), fair (sportief/eerlijk), low, high, hard, long, late, loud  and straight (onmiddelijk) - He's a fast driver, He drives fast

Check page 105 of your textbook!






Slide 10 - Diapositive

Pay attention!
If you use a 'verb of the senses' (een zingtuiglijk werkwoord, waarmee je iets doet met je zintuigen), you use an adjective where you should normally use an adverb. 

Your senses are your eyes, nose, mouth, fingers and ears, so 'verbs of the senses' are: see, smell, taste, feel, hear
For example: 
The song sounds beautiful. (not beautifully). 
The softness of your jacket feels good. (not well)

Slide 11 - Diapositive


Which one is the adjective?
A
Beautiful
B
Well
C
Normally
D
Wonderfully

Slide 12 - Quiz


Max is a ... singer.
A
Good
B
Well

Slide 13 - Quiz


This hamburger tastes ...
A
Awful
B
Awfully

Slide 14 - Quiz


You can ... open the box.
A
Easy
B
Easily
C
Easyly

Slide 15 - Quiz


He drives the car ...
A
Carefully
B
Careful

Slide 16 - Quiz


Jamie Oliver cooks ...
A
Fantastic
B
Fantasticly
C
Fantastically

Slide 17 - Quiz


Madonna is a ... singer.
A
Terribly
B
Terrible

Slide 18 - Quiz


That pizza smells ...
A
Nicely
B
Nice

Slide 19 - Quiz

Do you think you completed the goal:
"I understand how to use the adjectives and adverbs in English."
A
Yes
B
No

Slide 20 - Quiz


Adjectives and Adverbs
uitgebreid uitleg & practice more. 

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

  • Je gebruikt een bijwoord om iets te zeggen over een werkwoord (hoe iets gebeurt), een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord in de zin.
  • Quickly press the space bar.
  • This is an incredibly difficult level. 

  • Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord.
  • Press the red button on the right.
  • Collect fifty silver coins. 
Explanation

Slide 23 - Diapositive

Je maakt een bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten.

                                  beautiful - beautifully
                                   careful - carefully
Let op!
De spelling verandert wanneer het bijvoeglijk naamword eindigt op: 
                             -le. Dan verandert -le in -ly
                              terrible - terribly

mededklinker + y. Dan verandert -y in -ily.
                               angry - angrily

                              

Slide 24 - Diapositive

           - ic. Dan komt er -ally achter.             
             fantastic - fantastically

LET OP!
  • Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord. 

  • Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of hebben dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord. 
  • Let op sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm. Zie blz 105 van je textbook!



Slide 25 - Diapositive


I think a Friesian horse is ...
A
Beautiful
B
Beautifully

Slide 26 - Quiz

 Practice 
timer
10:00

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien

Slide 29 - Lien

Samenvattend

Slide 30 - Diapositive

End of Class
Homework:

Study for test week!!

Slide 31 - Diapositive