Adverbs and Adjectives

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Adjectives and Adverbs

Aim of this lesson

You know:

• the difference between adjectives and adverbs
  
• how to form them
  
• how to use them
  

Adjectives and Adverbs

(bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden)

1. Frank is a good singer 

2. My brother is a careful driver.

Een bijvoegelijk naamwoord beschrijft iets of iemand. 

Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

(Zelfstandig naamwoord vind je door de, het, een ervoor te zetten).

Adjectives and Adverbs

1. Frank sings well. 

2. My brother drives carefully.

Bijwoorden kunnen andere woorden beschrijven. Een bijwoord zegt bijvoorbeeld hoe iets gebeurt, of hoe iets gedaan wordt. Het zegt iets over een werkwoord.

Let op!

1. My teachers are nice.

2. That car looks beautiful.

3. Haggis smells awful.

Na koppelwerkwoorden en werkwoorden die iets over zintuigen zeggen zoals: 

to be (zijn), to seem (lijken), to become (worden), to feel (zich voelen),

to appear (lijken/(ver)schijnen,, to look (eruitzien), to smell (ruiken), to sound (klinken), to taste (smaken) gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoegelijk naamwoord.

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoegelijk naamwoord. 

1. Frank is an extremely good singer.

2. My brother is an awfully careful driver.

3. It's an absolutely perfect video clip.

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een 

ander bijwoord in een zin. 

1. Frank sings absolutely beautifully.

2. My brother drives really well.

3. That clip was filmed extremely perfectly. 

-ly

De meeste bijwoorden maak je door -ly achter het bijvoegelijk naamwoord te zetten.     

Beautiful - beautifully

Let op! Soms verandert de spelling van het bijwoord. 

terrible - terribly 

easy - easily

fantastic - fantastically

Vervolg bijwoorden

Er zijn ook onregelmatige bijwoorden. 

Het bijwoord van good is well.

- She's a good performer. She performs well. 

Een aantal bijwoorden heeft dezelfde vorm als het bijvoegelijk naamwoord. 

* fast (snel)

* fair (sportief/eerlijk)

* low (laag)

* hard (hard)

* long (lang)

- He's a fast driver. He drives fast. 

Max is a ... singer.

1. good
2. well

You can ... open the box.

1. easy
2. easily
3. easyly

He drives the car ...

1. carefully
2. careful

Jamie Oliver cooks ...

1. fantastic
2. fantasticly
3. fantastically

This hamburger tastes ...

1. awful
2. awfully

Madonna is a ... singer.

1. terribly
2. terrible

That pizza smells ...

1. nicely
2. nice

https:

www.englisch-hilfen.de