Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Steropdracht
Vul de volgende tabel in:
timer
10:00
Cel onderdelen plant
Cel onderdelen dier
Slide 1 - Diapositive
cel onderdelen overzicht
Cel onderdelen plant
Cel onderdelen dier
Celmembraan
celmembraan
kern
kern
cytoplasma
cytoplasma
Celwand
bladgroenkorrels
Vacuole
Slide 2 - Diapositive
Oefentoets
hoofdstuk Organen en cellen
Slide 3 - Diapositive
Wisbord
Pak je wisbord:
Schrijf boven aan groot JA
Schrijf onderaan ondersteboven groot NEE
Slide 4 - Diapositive
Opdracht
Houd bij de volgende vragen je wisbord op de juiste manier omhoog
Slide 5 - Diapositive
Een wortel is een orgaan van een plant.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Dierlijke cellen hebben een celmembraan.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Celwanden zorgen voor stevigheid.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Je pakt een microscoop vast aan het oculair.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Bladgroenkorrels zitten in de kern van een plantencel.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Als je geen kleurstofoplossing toevoegt, kun je je wangcellen niet goed zien onder de microscoop.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Een weefsel is een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
In de afbeelding is een orgaan getekend.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Plantaardige cellen zijn vaak hoekiger van vorm dan dierlijke cellen.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
In afbeelding is een dierlijk weefsel getekend.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
In deel 1 zit een lens.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Met deel 5 kun je de hoeveelheid licht regelen die door het preparaat valt.
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quiz
De revolver is aangegeven met nummer 7.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Met deel 10 kun je het beeld nauwkeurig scherpstellen.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
Opdracht
Wis Ja en nee uit.
Schrijf op je wisbord steeds de juiste letter bij de volgende vragen
Slide 20 - Diapositive
In de luchtpijp zitten spieren, cellen met trilharen en cellen die de buitenkant bedekken. Tot hoeveel weefsels en tot hoeveel organenstelsels hoort de luchtpijp?
A
Tot één weefsel en één organenstelsel.
B
Tot één weefsel en drie organenstelsels.
C
Tot drie weefsels en één organenstelsel.
D
Tot drie weefsels en drie organenstelsels.
Slide 21 - Quiz
In de afbeelding is een microscopische tekening te zien van een deel van een plant. Stelling 1. In deze tekening zijn meerdere cellen te zien. Stelling 2. In deze tekening is slechts één weefsel te zien.
A
Beide stellingen zijn juist.
B
Alleen stelling 1 is juist.
C
Alleen stelling 2 is juist.
D
Geen van beide stellingen is juist.
Slide 22 - Quiz
In de afbeelding is een bladcel afgebeeld. Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor? ...(1)....
A
1, 2 en 5.
B
1, 4 en 5.
C
2, 3 en 6.
D
2, 5 en 6.
Slide 23 - Quiz
Vandaag is er practicum. De leerlingen werken in duo's. Ieder duo krijgt van de lerares vier microscooppreparaten. Op elk preparaat zit een etiketje (zie deafbeelding). Kirsten en Angeline werken samen. Kirsten en Angeline krijgen de opdracht om een preparaat van dierlijke cellen te bekijken. Welke van deze preparaten moeten ze dan bekijken?
A
Preparaat 1.
B
Preparaat 2.
C
Preparaat 3.
D
Preparaat 4.
Slide 24 - Quiz
Vandaag is er practicum. De leerlingen werken in duo's. Ieder duo krijgt van de lerares vier microscooppreparaten. Op elk preparaat zit een etiketje (zie deafbeelding). Kirsten en Angeline werken samen. Kirsten en Angeline krijgen de opdracht om een preparaat van dierlijke cellen te bekijken. In één van de preparaten zijn de meisjes er zeker van dat er geen celwanden om de cellen aanwezig zijn. In welk preparaat is dat?
A
Preparaat 1.
B
Preparaat 2.
C
Preparaat 3.
D
Preparaat 4.
Slide 25 - Quiz
In een organisme komen onder andere cellen, organen, organenstelsels en weefsels voor. Wat is de juiste volgorde van deze delen, van klein naar groot?
A
Cel – orgaan – organenstelsel – organisme.
B
Orgaan – organenstelsel – organisme – cel.
C
Organenstelsel – cel – orgaan – organisme
D
Organisme – organenstelsel – orgaan – cel.
Slide 26 - Quiz
In de afbeelding is een orgaan van een mens getekend. Tot welk organenstelsel behoort dit orgaan?
A
Tot het beenderstelsel.
B
Tot het bloedvatenstelsel.
C
Tot het verteringsstelsel.
D
Tot het zenuwstelsel.
Slide 27 - Quiz
Tanja gebruikt een microscoop met een oculair dat 10 × vergroot. Ze draait een objectief voor dat 40 × vergroot. Met welke vergroting bekijkt ze het preparaat? Met een vergroting van
A
10x
B
40x
C
50x
D
400x
Slide 28 - Quiz
In de afbeelding is een dierlijke cel schematisch getekend. Noteer de namen van de genummerde onderdelen 2, 3 en 4.