Repaso unidad 2 C2

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

¡Repasamos!

Ik kan werkwoorden vervoegen in de gerundio.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik kan het werkwoord gustar goed vervoegen in het Spaans.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik ken de namen van 10 sporten/activiteiten/hobby in het Spaans.

1 (NO0

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO0

Ik ken de vraagwoorden in het Spaans gebruiken.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik ken het verschil tussen presente en estar+gerundio.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10(SÍ, POR SUPUESTO

Ik ken alle woorden en de frases claves van unidad 2

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ben je klaar voor de s.o van unidad 2?

1 (No)

2

3

4

5(Sí, por supuesto)

Contesta en español:
¿Qué estás haciendo ahora(nu)?

Contesta en español:
¿Qué te gusta comer?

Contesta en español:
¿Qué te gusta hacer en tu tiempo libre?

Hoe vertaal je "moverse" naar het Nederlands?

Hoe vertaal je "la valla" naar het Nederlands?

Hoe vertaal je "door de week" naar het Nederlands?

Hoe vertaal je "de training" naar het Spaans?

Hoe vertaal je "het naar zijn zin hebben" naar het Spaans?

Hoe vertaal je "de verplichting" naar het Spaans?

Vertaal de zin naar het NL:
"No me gusta nada el español"

Vertaal de zin naar het NL:
" Monto en bicicleta cada día"

Hoe vertaal je "Wat vind je leuk om te doen?" naar het Spaans?

Hoe vertaal je "Welke hobby's doe je in het weekend?" naar het Spaans?

El gerundio

Geef met "el gerundio" aan wat de mensen op de plaatjes aan het doen zijn.

Vb: "Él está escuchando música."

tocar el saxofón, Juan

discutir, ellos

dormir, el abuelo

escribir una carta, ella

Welke vorm vul ik hier in?
Todas las mañanas ______ (tomar) café con leche.

1. Estar + gerundio: estoy tomando
2. Presente: tomo

Welke vorm vul ik hier in?:
Mi hermana siempre ________ (estudiar) en su colegio.

1. Estar + gerundio: está estudiando
2. Presente: estudia

Welke vorm vul ik hier in?:
En este momento nosotros ______ (ver) un partido por la tele.

1. Estar + gerundio: estamos viendo
2. Presente: vemos

Welke vorm vul ik hier in?:
Ahora yo ______ (comer) unas patatas fritas.

1. Estar + gerundio: estoy comiendo
2. Presente: como

Maak zinnen met de woorden:
A mí/bastante/gustar/la pasta

Maak zinnen met de woorden:
A Pedro/mucho/gustar/los deportes

Maak een zin met de woorden:
A María/no gustar/las peras

Maak een zin met de woorden:
A los niños/gustar/mucho/jugar al fútbol

Vul de juiste vorm in van het werkwoord gustar:
¿..... .........(usted) las revistas?

A mis padres ____(gustar)____ los hoteles de Mallorca.

Me ____?____ las vacaciones. (gustar)
Welke vorm van gustar ontbreekt?

Me ____?____ preparar churros. (gustar)
Welke vorm van gustar ontbreekt?

Me ________ las vacaciones. (gustar)
Welke vorm van gustar ontbreekt?

A Paco y Pepe ............... mucho leer libros. (gustar)

Vul de juiste vorm in van het werkwoord gustar:
"A nosotros ..... ............... mucho jugar a la PlayStation 5"

Vul de juiste vorm in van het werkwoord gustar:
"¿A usted ....... ............ las revistas de música?"

Vul de juiste vorm in van het werkwoord gustar:
"A ellos ...... ........... bailar flamenco."

¿Cuánto?

¿Cómo?

¿Dónde?

¿Cuándo?

¿Por qué?

¿Quién?

¿Qué?

¿Quiénes?

waar?

wanneer?

hoeveel?

waarom?

wat?

hoe?

wie? ev

wie? mv

0