Vraagzinnen en vraagwoorden

Les objectifs

  • Ik kan op 3 verschillende manieren vragen stellen in het Frans 
  •  Ik kan vragen stellen in het Frans m.b.v. vraagwoorden
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les objectifs

  • Ik kan op 3 verschillende manieren vragen stellen in het Frans 
  •  Ik kan vragen stellen in het Frans m.b.v. vraagwoorden

Slide 1 - Diapositive

VRAAGZINNEN VRAAGWOORDEN


Tu as un chien

Slide 2 - Diapositive

Poser des questions
Tu as un chien?
Est-ce que tu as un chien?

       Wat valt je op? / Wat zou de regel zijn?               

Slide 3 - Diapositive

Wat valt je op? / Wat zou de regel zijn?

Slide 4 - Question ouverte

Regel
Als je een vraag wilt formuleren:
  1.  Mag je van de    .    een    ?    maken. 
  2.  Kun je de zin met est-ce que beginnen.   
  3. Mag je onderwerp en persoonsvorm omkeren (inversie)                   (alleen bij je/tu/il/elle/on/nous/vous/ils/elles)           

Slide 5 - Diapositive

Attention!
Est-ce que tu as un frère? 
Est-ce qu'il a un frère?    

(inversie)
As-tu un frère?   
A-t-il un frère?       

Slide 6 - Diapositive

Maak onderstaande zin op 2 manieren vragend.

Vous avez un message.

Slide 7 - Question ouverte

Quand
Qui
Comment
Pourquoi
Qu'est-ce que / que
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Hoe
Waarom

Slide 8 - Question de remorquage

Voorbeelden van vraagwoorden
Wie = Qui
Hoe = Comment
Hoeveel = Combien (de)
Waarom = Pourquoi
Wanneer = Quand
Wat = Qu'est-ce que / Que
Waar = Où

Slide 9 - Diapositive

Vraagzin met vraagwoord

  1.     Tu vas en Italie quand?
  2.     Quand tu vas en Italie?
  3.     Quand est-ce que tu vas en Italie?
  4.     Quand vas-tu en Italie? * 

Slide 10 - Diapositive

Regel
  1.     Vraagwoord achteraan.
  2.     Vraagwoord vooraan.
  3.     Vraagwoord vooraan gevolgd door est-ce que.
  4.     Vraagwoord vooraan gevolgd door inversie.

Slide 11 - Diapositive

Het vraagwoord Quel
Het vraagwoord quel, past zich aan bij het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Quel = Mannelijk Enkelvoud
Quelle = Vrouwelijk Enkelvoud
Quels = Mannelijk Meervoud
Quelles = Vrouwelijk Meervoud

Slide 12 - Diapositive

Het vraagwoord quel

Quel = welk(e)

Quel est = wat is

Quels sont = wat zijn

Quel past zich aan het zelfstandig naamwoord aan waar het bij hoort.

Quel est ton plat (m) préféré?

Quelle est ta matière (v) préférée?

Quels sont tes pays (mv m) préférés?

Quelles sont tes villes (mv v) préférées?

Slide 13 - Diapositive

Voorbeelden:

Quel métier trouves-tu intéressant ?
Quelle est ta note la plus basse ?
Quels sont tes livres préférés ?
Quelles sont tes matières préférées ?

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive