La phrase interrogative - de vraagzin 1e jaar

La phrase interrogative

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

La phrase interrogative

Slide 1 - Diapositive

Les objectifs
Aan het einde van deze les kun je:
  • Franse zinnen (zowel met als zonder vraagwoord) op verschillende manieren vragend maken. 

Slide 2 - Diapositive

Zinnen vragend maken
In het Nederlands hebben we twee soorten vraagzinnen:
  • Vraagzinnen zonder vraagwoord
        Heb jij een hond ?
  • Vraagzinnen mét vraagwoord                                                                  Waarom heb jij een hond ?

Slide 3 - Diapositive

2 manieren om een zin vragend te maken


  1. Intonation Vraagteken achter de normale zin 

  2. Est-ce que + gewone zin


 

ZONDER vraagwoord


  1. Tu as un chien?


  2. Est-ce que tu as un chien?




Slide 4 - Diapositive

Een vragende zin MET vraagwoord 

  • qui? (wie)
  • quoi/que? (wat)
  • quand? (wanneer)
  • comment? (hoe)
  • pourquoi? (waarom)
  • combien de/d'? (hoeveel)
  • quel/quels / quelle/quelles? (welke/wat)

Slide 5 - Diapositive

Plaats van het vraagwoord



INTONATION Onderwerp + Persoons Vorm  +  vraagwoord

  • vb. Tu arrives quand?

    Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?
  • vb. Quand est-ce que tu arrives?




Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

quand
comment
combien
Pourquoi
Qui
Que
waar
wanneer
hoe
hoeveel
Waarom
Wie
Wat

Slide 8 - Question de remorquage

QUEL
QUELLE, QUELS
QUELLES betekenen....

Slide 9 - Question ouverte

quel, quelle, quels, quelles
  • quel= wat
  • quelle est ta matière préférée?
  • quelles sont tes  matières préférées? 
  • quel est ton pays préféré?
  • quels sont tes pays préféres?

Slide 10 - Diapositive

quelles
quel
quels
quelle
sont les solutions?
est le livre de Pierre?
sont les cadeaux?
est la vérité?

Slide 11 - Question de remorquage

Welke vraag is niet goed?
A
Ton frère est souvent malade?
B
Est-ton frère souvent malade?
C
Est-ce que ton frère est souvent malade?

Slide 12 - Quiz

Welke vraag is niet goed?
A
Comment tu t'appelles?
B
Comment est-ce que tu t'appelles?
C
Comment t'appelles-tu?
D
Comment tu appelles?

Slide 13 - Quiz

Welke vraag is niet goed?
A
La boulangerie est où?
B
Est la boulangerie où?
C
Où est la boulangerie?

Slide 14 - Quiz

Maak een vraag met het vraagwoord comment + intonation:
Est-ce que tu vas en France?

Slide 15 - Question ouverte

Maak de volgende zin op 2 manieren vragend (op 2 lijnen)
Tu donnes un cadeau.

Slide 16 - Question ouverte

Maak van de volgende vraag een est-ce que vraag: 'Ils arrivent quand?'

Slide 17 - Question ouverte

Les objectifs
Aan het einde van deze les kun je:
  • Franse zinnen (zowel met als zonder vraagwoord) op verschillende manieren vragend maken. 

Slide 18 - Diapositive

Ik kan Franse zinnen (zowel met als zonder vraagwoord) op verschillende manieren vragend maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage